Memorandum tegen schoolmislukkingen (juni 2005)

Facebooktwittermail

In mei 2004 hebben zeven Franstalige organisaties, waaronder APED (OVDS), en enkele academici, verenigd in een “platform voor strijd tegen schoolmislukkingen” een Memorandum opgesteld. Intussen werd het platform verruimd met de onderwijsvakbonden CSC enseignement (ACV-onderwijs), CGSP enseignement (ACOD-onderwijs) en SEL (ABVV-onderwijscentrale in het vrij onderwijs). De tekst vertrekt van de rampzalige situatie in het Franstalig onderwijs met zijn massale schoolmislukkingen en schuift gezamenlijke eisen naar voren. De doelstelling van het platform is een diepgaand maatschappelijk debat te lanceren over de rol van de School en de manier waarop ze die kan vervullen.

Op 8 juni 2005 werd op een persconferentie een geactualiseerd “Memorandum tegen schoolmislukkingen” voorgesteld. Bij die gelegenheid hebben o.a. verantwoordelijken van de onderwijsvakbonden hun steun toegelicht. Michel Vrancken (CGSP enseignement) verklaarde dat de vakbonden zich niet alleen met de lonen en de arbeidsvoorwaarden in enge zin mochten bezig houden. “De leerkrachten moeten zich ook uitspreken over de rol van de school in de maatschappij”. Prosper Boulangé (CSC enseignement) voegde er aan toe dat in de huidige context van de Franse Gemeenschap grote inspanningen noodzakelijk zijn om tot een democratische school te komen. “Een echte linkse politiek dringt zich op”, preciseerde hij. Catherine Sterck (van de alfabetiseringsorganisatie Lire et Ecrire) zei dat het grote aantal analfabeten wijst op het falen van het onderwijs. Vincent Carette (ULB) was van mening dat we in een cultuur van mislukkingen leven. “Zelfs in het Contrat pour l’Ecole van minister Arena vindt men het normaal dat een aantal leerlingen worden uitgesloten. Als burger vind ik dat onaanvaardbaar, als onderzoeker weet ik dat het anders kan”.

Het “platform tegen de schoolmislukkingen” wil zijn actie in het komende schooljaar uitbreiden. Hieronder volgt het Memorandum dat op 8 juni 2005 werd voorgesteld. (vertaling: OVDS)

Memorandum

De school zou iedereen toegang moeten bieden tot de bagage aan kennis en vaardigheden die nodig zijn om de wereld te begrijpen en actief deel te nemen aan zijn omvorming naar meer rechtvaardigheid. “Iedereen” betekent alle leerlingen, onafhankelijk van hun geslacht of van hun sociale, religieuze, etnische of nationale herkomst.
De huidige school vervult die rol klaarblijkelijk niet want ze selecteert en sluit uit, vooral op basis van sociale herkomst. Stress, mislukkingen, slechte materiële omstandigheden brengen mee dat een aantal leerlingen en bijgevolg ook leerkrachten zich slecht in hun vel voelen, wat aanleiding geeft tot pesten en geweld en nieuw lijden met zich mee brengt.

Men moet de durf opbrengen om een maatschappelijk debat te voeren over de concurrentie tussen de scholen. België, de Franse Gemeenschap in het bijzonder, kent van alle OESO-landen de grootste variantie tussen de scholen. Deze ongelijkheid, die een gevolg is van de anarchistische concurrentie tussen de instellingen, is de hoofdoorzaak van de kloof tussen leerlingen.

Deze uitdaging aangaan impliceert onderwijshervormingen in de hierna volgende richting:

I. Kwalitatief luik

1a. Mechanismen die de collectieve verantwoordelijkheid van de scholen aanmoedigen (onthaal van alle leerlingen, strijd tegen ongelijke toegang of behandeling) moeten worden gepromoot om een echte sociaal-economische heterogeniteit te bekomen. Tezelfdertijd moet de politiek van aanmoediging en/of compensatie die een aanvang nam met de gedifferentieerde schoolfinanciering (gedifferentieerde omkadering, premies voor projecten die leiden tot de sociale mix) versterkt worden.

1b. Maatregelen om leerproblemen te voorkomen of minstens vroegtijdig te herkennen en te behandelen, in het bijzonder in het basisonderwijs, vanaf de eerste kleuterklas. De leerkracht moet de tussenpersoon blijven tussen de leerling en de kennis.

Operationele doelstellingen:

1.1 Met het in acht nemen van de autonomie van de pedagogische équipes moet men er over waken dat het aantal leerlingen per klas in de eerste twee leerjaren van het lager onderwijs geleidelijk wordt verminderd om tot een optimaal aantal van 15 te komen en van hoogstens 20 in de andere jaren.

1.2 Het inzetten van meerdere hulpmiddelen voor remediëring zonder op enige wijze te stigmatiseren (specialisten van leermoeilijkheden, professionele hulpverleners in de school: logopedisten, specialisten in dyslexie, dyscalculie; de pedagogische vernieuwingen van leerkrachten met terreinkennis valoriseren, in het bijzonder het teamwerk). De leraar blijft wel steeds de spilfiguur.

1.3 De logistieke omkadering verbeteren (secretariaat, uitrusting…) zodat de schooldirecteurs hun rol van pedagogische gangmaker kunnen spelen.

2. Een echte gemeenschappelijke stam realiseren.
In een eerste fase tot 14 jaar, met daarna, na evaluatie, een uitbreiding tot 16 jaar om de selectie zoveel mogelijk uit te stellen, de jongeren toe te laten hun toekomstproject te laten rijpen en om uitsluiting te vermijden. Wij zijn er ons van bewust dat deze maatregel een fasering inhoudt, maar we mogen niet vergeten dat hier de toekomst van 800.000 jongeren op het spel staat.

Operationele doelstellingen:

2.1 De gemeenschappelijke stam moet een identieke algemene, technische, artistieke en sportieve opleiding voor allen omvatten. Dit vergt ondermeer een herziening van de schooltijd.

2.2 De overgang tussen de cycli (lager-secundair, secundair-hoger) vlotter laten verlopen.

2.3 Het zittenblijven tijdens de gemeenschappelijke stam afschaffen. Het zittenblijven brengt niet de gewenste verbeteringseffecten met zich mee en zal in elk geval dank zij de verschillende voorgestelde maatregelen overbodig worden.

3. De volledige toegang tot het onderwijs waarborgen door echte kosteloosheid. Het aanrekenen van kosten brengt immers een discriminatie tussen leerlingen en gezinnen met zich mee en compromitteert de integratie op school of zelfs het naar school gaan.

Operationele doelstellingen:

3.1 De totale kosteloosheid van het basis- en het secundair onderwijs is een te beogen doel: aan de gezinnen zouden geen kosten mogen aangerekend worden voor het school lopen (boeken, basismateriaal, vervoer, bewaking over de middag) en de pedagogische activiteiten die door de school worden georganiseerd (zwemmen, bezoeken, voorstellingen, verblijf buitenshuis)

3.2 Bij alle betrokkenen de alertheid ontwikkelen om deze kosten te verminderen door diverse acties (op het niveau van de Participatieraad, het neerwaarts bijstellen van de lijst van kosten die toegelaten zijn volgens artikel 100 van het decreet op de “missies van het leerplichtonderwijs”, kostenbesparingen aanmoedigen, erop toezien dat de scholen de reële kosten aanrekenen, transparantie van de financiële rekeningen van de scholen in alle netten, de toepassing van de wet eisen die marketing en reclame in de scholen verbiedt)

3.3 Praktijken van solidariteit ontwikkelen.

4. De communicatie tussen de scholen en de families verbeteren.
Goede betrekkingen tussen de gezinnen en de school zijn immers essentieel voor het slagen op school, in het bijzonder wanneer de gezinscultuur en de schoolcultuur ver uiteen liggen

4.1. In de school tijd, plaats, mensen (bvb bemiddelaars) en middelen voorzien om elkaar te informeren en te ontmoeten om tot een echte samenwerking tussen de gezinnen en de scholen te komen.

5 Aangezien de school als taak heeft bij alle leerlingen dezelfde leervermogens te ontwikkelen is het nodig de evaluatie van het onderwijssysteem te versterken om het beter te begeleiden in een deontologisch kader (zonder nochtans de concurrentie tussen de scholen te versterken)

Operationele doelstellingen:

5.1 Over betrouwbare statistische gegevens beschikken die het mogelijk maken om het onderwijssysteem beter te organiseren.

5.2. Aan de leraren de hulpmiddelen, handboeken, instrumenten voor evaluatie ter beschikking stellen die hen toelaten aan de pedagogische vereisten van de onderwijsdecreten te voldoen.

6 Initiële en voortgezette vorming

6.1 De voortgezette vorming is noodzakelijk maar niet voldoende als ze niet ondersteund wordt door de samenwerking van het pedagogisch personeel wat betekent dat de nodige tijd en ruimte voor overleg voorhanden moet zijn.

6.2 Gezien de toegenomen complexiteit van het beroep is het noodzakelijk om de initiële lerarenopleiding te versterken en binnen het hoger onderwijs van het lange type in te richten om tot een uitmuntende kwaliteit te komen.

6.3 De begeleiding van de jonge leerkrachten is essentieel en moet daarom professioneler aangepakt worden.

II. kwantitatief aspect

Het geheel van onze voorstellen vergt een aanzienlijke financiële investering. Zelfs als men er op rekent dat de afschaffing van het zittenblijven een niet onbelangrijke besparing tot gevolg zal hebben, moet men er niet aan twijfelen dat zich globaal een herfinanciering opdringt, te meer daar het salaris van de leraren sinds 10 jaar niet meer is gestegen en een loonsverhoging noodzakelijk is om het lerarentekort te bestrijden.

Bij het begin van de jaren 80 besteedde ons land nog 7% van het BBP aan onderwijs. Vandaag minder dan 5 %. Nochtans is de sociale crisis verergerd en daardoor is het takenpakket van de school omvangrijker en complexer geworden. Een terugkeer naar 7% van het BBP lijkt ons dus noodzakelijk.

Ondertekenaars (8 juni 2005): Ligue des Familles, ATD-Quart Monde, Fédération Francophone des Ecoles de Devoirs, Coordination des ONG pour les droits de l’enfant, Lire et Ecrire, Changements pour l’Egalité, Ligue des Droits de l’Enfant, Appel Pour une Ecole Démocratique, CSC enseignement, CGSP enseignement, SEL, Marcel Crahay (Ulg et Genève), Benoît Galand (UCL), Vincent Carette (ULB)