Vlaanderen en Nederland: werk maken van desegregatie en sociale gelijkheid in het onderwijs

Facebooktwittermail

In één van de drukst bezette workshops tijdens de “zes uren voor de democratische school” op 20 november 2021 maakten Ides Nicaise en Guido Walraven een vergelijking van twintig jaar gelijke kansenbeleid in het Vlaams en het Nederlands onderwijs. Ides Nicaise, professor (sinds kort emeritus) aan de KU Leuven en HIVA, is o.a. co-auteur van “De school van de ongelijkheid”. Guido Walraven is lector aan de Hogeschool Inholland en voorzitter van het (Nederlandse) “Kenniscentrum Gemengde Scholen”. Moderator Jeroen Permentier legt de sprekers een aantal vragen voor en nodigt de deelnemers uit om tussen te komen met vragen en bedenkingen. Beide sprekers maken bij hun inbreng gebruik van een powerpointpresentatie (1).

Moderator. Wat is sociale ongelijkheid in het onderwijs? En waarom is dat kwalijk?

Ides Nicaise. Ons Vlaams en Franstalig onderwijs behoort tot de (Europese) onderwijssystemen waar de band tussen prestaties en sociale afkomst het sterkst is. (Ides toont hierbij meerdere grafieken). Terwijl in Estland 10% van de prestatieverschillen tussen de leerlingen kunnen worden verklaard door SES (socio-economische status) en de migratiestatus, loopt dit aandeel in het Vlaams onderwijs op tot 40%. Ook de schoolse segregatie is groot en heeft een grote impact in Vlaanderen. De prestatiekloof tussen rijke en arme concentratiescholen is zeer groot en is groter dan de kloof tussen rijke en arme leerlingen binnen eenzelfde school.

Guido Walraven. Ook in Nederland zijn 40% van de verschillen door SES en migratiestatus verklaarbaar. Je zegt eigenlijk aan leerlingen: hartelijk gefeliciteerd met het diploma van je ouders! Kansen(on)gelijkheid , afhankelijk van waar je wieg staat, heeft te maken met de verwachtingen van de leerkrachten, de kenmerken van het onderwijssysteem (vroege selectie; mogelijkheden op/afstroom), het (cultureel, sociaal, financieel) ‘kapitaal’ van de ouders. Guido verwijst daarbij naar de spraakmakende documentaire “Klassen” die op de Nederlandse tv. te zien was. Zie https://www.human.nl/klassen.html en de Kennisbank van het makersteam https://gelijkekansenindeklas.nl/

Ides Nicaise. De vrijheid van organisatie van onderwijs en de vrijheid van schoolkeuze door de ouders houden een prikkel in voor de scholen om goed te presteren maar er ontstaat een grote polarisatie tussen sterke en zwakke scholen. Hoe meer vrije schoolkeuze, hoe sterker de sociale bepaaldheid van de resultaten. Dat leert ons vergelijkend statistisch onderzoek. Ook het frequent gebruik van zittenblijven leidt naar ongelijke uitkomsten en segregatie. Terwijl het OESO-gemiddelde voor het percentage zittenblijvers (op de leeftijd van 15 jaar) 16% bedraagt, loopt dit voor het Vlaams onderwijs op tot 29% en voor het Franstalig onderwijs tot bijna 50%. Zittenblijven kan op korte termijn voor de leerling een soort verademing betekenen, maar leidt op langere termijn meestal tot minder welbevinden en slechtere prestaties en verhoogt het risico op ongekwalificeerd uitstromen. Zittenblijven is zeer ongelijk verdeeld naargelang de sociale afkomst (45% in het armste deciel tegenover 9% in het rijkste deciel).

Deelnemer. Vrijheid van schoolkeuze bestaat voor de kansarmsten toch niet echt? Zij komen bv massaal terecht in het buitengewoon onderwijs (BuO).

Ides Nicaise. Er zijn grijze zones tussen “functiebeperking” en “sociale beperking” waardoor leerlingen naar het BuO worden verwezen. In het BuO zijn 54% van de leerlingen GOK-indicatorleerlingen, maar in type 1 en type 3 loopt dat op tot 80% en 68%. Deze cijfers zijn geen pleidooi om het buitengewoon onderwijs af te schaffen maar om minder snel naar het buitengewoon onderwijs te oriënteren.

Deelnemer. Hoe gaan gezinnen om met B-attesten?

Ides Nicaise. Lagere sociale milieus volgen dat eerder, kansrijkere sociale milieus zeggen eerder: “toch overzitten”. Onder de vorige minister van onderwijs Hilde Crevits is het B-attest bindend geworden: je moét m.a.w. van richting veranderen; dus de vrije keuze van het gezin valt weg.

Moderator. Ovds pleit voor een inschrijvingsbeleid dat de sociale mix in alle scholen bevordert. Is het nastreven van zulke mix een goede zaak?

Guido Walraven. Kinderen die slecht zijn in Nederlands hebben baat bij kinderen die de taal veel beter beheersen. Bv 10 slecht Nederlands sprekende kinderen in een klas tegenover 18 die het goed spreken. Als die 10 hoger wordt, wordt het moeilijk. We mogen niet alleen maar naar de cognitieve kant kijken. De winst van gemixte schoolklassen zit vooral in het sociale domein, in het leren omgaan met zulke verschillen. Het “Sociaal-culturele planbureau” in Nederland zegt: voor sociale zaken is het héél goed dat je samen zit.

Ides Nicaise. Het is een lastige vraag; als een betere sociale mix in alle scholen de gemiddelde prestaties van kansrijke jongeren naar beneden haalt, krijg je dat bij de elites niet verkocht. Niet iedereen kan in een hoge-SES-school zitten: dus heeft de elite baat bij segregatie, tenzij algemene kwaliteitsverbetering gemengde scholen ook tot topniveau kan brengen. De effecten verschillen ook per maatregel: de brede eerste graad is bv. niet nadelig voor die elites, ook al hebben ze er schrik van

Moderator. De dubbele contingentering bij de inschrijvingen in Vlaanderen: 2 inschrijvingslijsten, met enerzijds GOK-indicatorleerlingen en anderzijds niet-indicatorleerlingen, die allebei in een bepaalde mix in een school vertegenwoordigd moeten zijn. Dat systeem staat op dit moment op de helling.

Ides Nicaise. De dubbele contingentering is ingevoerd met het inschrijvingsdecreet van 2012. We hebben daar onderzoek naar gedaan. Het effect is positief maar beperkt geweest. Het werkt maar ten volle waar de scholen vol zitten, in regio’s zonder capaciteitstekort is het effect veel beperkter. De huidige regering wil het afschaffen. De LOP’s (lokale overlegplatforms) krijgen een sterkere rol bij de regionale aanpak met de centrale aanmeldingsregisters.

Guido Walraven. In Nederland mag je een kind inschrijven vanaf 3 jaar, en het moet zeker op 4 jaar. Ouders met ambities gingen al eens op de school langs vóór hun kind 3 of 4 jaar werd. Uit onderzoek in Utrecht bleek dat ouders zich op 3 scholen tegelijk inschrijven, hoewel ze zich daar weliswaar niet zo best bij voelen. De scholen wilden wel een gelijk speelveld, maar schoven dat naar de gemeenten toe om niet helemáál in een concurrentielogica terecht te komen. Steden als Amsterdam, Utrecht, Nijmegen hebben nu een centraal aanmeldingssysteem. Er is in Nederland ook een “lokale educatieve agenda”, vergelijkbaar met de Vlaamse LOP’s: de wet stipuleert dat er “tot overeenstemming leidend overleg” moet worden gekomen; een agendapunt bij dat overleg gaat over de sociale mix op de scholen.

Moderator. Hoe zit het in Nederland met (ongelijk gewaardeerde) onderwijsvormen in het secundair onderwijs?

Guido Walraven. Je hebt VWO (voorbereidend wetenschappelijk onderwijs), HAVO (hoger algemeen voortgezet onderwijs) en (V)MBO (voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs. In de overgang van het lager naar het middelbaar onderwijs wordt de meeste strijd geleverd. Hoger opgeleide ouders kennen beter het systeem en ijveren ervoor om hun kinderen in het VWO te krijgen. Tussen de 50 en 60% van de leerlingen gaan naar beroepsonderwijs. Wij hebben ook een apart “Praktijkonderwijs” (buitengewoon onderwijs). Het veranderen van onderwijsvormen wordt alsmaar moeilijker, de inspectie ziet daarop toe, in opdracht van de politiek. Kinderen die laatbloeiers zijn, hebben last van zulk rigide systeem.

Deelnemer. Is het advies om een bepaalde onderwijsvorm te kiezen bindend?

Guido Walraven. Het is niet bindend; er is nog discussie bezig hoe dat beter gereguleerd kan worden. Er is wel een fenomeen van “onder-advisering”, soms in de naam van het welbevinden van die kinderen: “Wordt het kind daar wel gelukkig van? Probeer het toch maar niet”. De omgekeerde houding zien we veel te weinig. De jongste jaren is in Nederland het fenomeen van de bijlessenindustrie sterk toegenomen. Dan wordt de vraag “wordt het kind daar wel gelukkig van ?” minder gesteld.

Ides Nicaise. De keuze voor de onderwijsvormen (ASO, TSO, BSO …) is in het Vlaams onderwijs sterk sociaal bepaald. Van het armste deciel zitten minder dan 20% in het ASO, van het rijkste deciel 80%. In 2007 bedroegen de percentages 10% en 90%.

Deelnemer. Wordt het onderwijs in Vlaanderen ongelijker of niet?.

Ides Nicaise. Er zijn veel factoren die een rol spelen. Zo zal de coronacrisis de ongelijkheid wellicht weer vergroten. De twee jongste regeringen zijn op de rem gaan staan rond kansengelijkheid. Bij het onderwijsdebat over de hervorming van het secundair onderwijs in 2014 merkte je dat het terrein gerijpt was in de richting van een meer doorgedreven hervorming. Politici gingen op de rem staan waar de praktijk vooruit wilde. De (grondwettelijke) vrijheid van onderwijs leidt normaliter tot meer ongelijkheid. Soms kan deze vrijheid gebruikt worden voor meer gelijke kansen. Bijvoorbeeld voor de uitwerking van domeinscholen (2). Veel scholen hebben tijdens de coronacrisis leerlingen die minder gepresteerd hadden, het voordeel van de twijfel gegeven door uitgestelde beslissingen in plaats van B- en C-attesten toe te kennen. Onze hoop is dat vooruitstrevende scholen de ruimte die ze hebben door de vrijheid van onderwijs, zullen gebruiken in de progressieve zin.

Guido Walraven. De inspectie in Nederland doet eigen onderzoek en zegt sinds 2016: “De segregatie is aan het toenemen, politici doe daar iets mee”. De wet “Ruimte voor nieuwe scholen” van 2019 speelt eerder in de kaarten van meer hoog opgeleide ouders; er zitten heel weinig voorstellen in over gelijke kansen. Maar de Tweede Kamer wou deze wet maar stemmen als er ook iets werd gedaan aan de gelijke kansen. Er werd een werkgroep opgericht, die zei: “We moeten een systeem vinden om segregatie te voorkomen”. Ook de Sociaal-economische Raad in Nederland dringt aan op kansengelijkheid. De uitkomst hangt nu af van op welke kant het kwartje valt in de nieuwe regering.

Moderator. Hoe kunnen we de pedagogische verworvenheden van methodische bewegingen (bv. Freinet) borgen?

Ides Nicaise. De onderwijsfinanciering, die bijna lineair is op basis van het aantal leerlingen, betekent een handicap voor deze kleine scholen omdat zij de schaalvoordelen missen. De methodenscholen rekenen dus noodgedwongen meer op de ouders, financieel en qua tijdsinvestering. Er speelt ook een cultureel aspect: kansrijke ouders voelen zich meer aangetrokken tot ervaringsgericht onderwijs, terwijl kinderen die thuis onvoldoende structuur hebben het in die scholen ook minder goed doen. Dubbel jammer, als je de oorsprong van de Freinetscholen (3) kent.

Guido Walraven. De mattheuseffecten zie je ook in Nederland bij Montessori en Steiner (Waldorfscholen). In Duitsland heb je wél Waldorfscholen die in alle groepen van de multiculturele samenleving werkzaam zijn. In Amsterdam wint dat soort Waldorfbeweging ook veld. Als je niks doet, krijg je segregatie. Tegenover die segregatie zou een tegenbeweging gezet moeten worden, met een prijskaartje waar je dan ook weer de politiek achter moet krijgen. In 8 van de armste wijken van New York organiseert een zwarte man, Geoffrey Canada, de “Harlem Children’s Zone” (4) met de ambitie om er de kinderen in dezelfde verhouding als in de brede maatschappij naar het hoger onderwijs te brengen.

Dirk De Zutter

(1) PPT Ides Nicaise 6 uren

PPT Guido Walraven 6 uren

(2) Een domeinschool biedt binnen een studiedomein zowel doorstromingsrichtingen naar hoger onderwijs als onmiddellijk arbeidsmarktgerichte richtingen aan

(3) De scholen die Célestin Freinet oprichtte hadden een zeer volkse samenstelling. Zie bv. het artikel “De school van Célestin Freinet” in De democratische school, nr. 87, september 2021.

(4) https://hcz.org

 

 

Op de foto: Guido Walraven

Ides Nicaise