Pacte d’Excellence: Een ambitieuze gemeenschappelijke stam? Wat ons verheugt, en wat ons verontrust

Facebooktwittermail

Eerst en vooral dit. Als er een domein is waar de Centrale Groep (CG) in een richting gaat waar we ons in zouden kunnen vinden is het wel de “geherformuleerde en versterkte gemeenschappelijke stam”, om de terminologie van het Pacte d’Excellence te gebruiken. We zeggen wel degelijk “zouden kunnen vinden”, want hoewel we verschillende zeer goede punten vinden, zijn er spijtig genoeg andere waar we stevig voorbehoud bij willen maken, en die ons verontrusten. Vooral, en dat is nog erger, denken we dat niet alle omstandigheden voorhanden zijn waarmee de gemeenschappelijke stam werkelijk kan slagen. Zo riskeert het allemaal erg contra-productief te worden.

Een verlengde gemeenschappelijke stam

Het principe van een “verlengde gemeenschappelijke stam” is behaald. Er komt een extra gemeenschappelijk jaar, zodat de gemeenschappelijke stam de eerste drie jaar van het secundair onderwijs zal omvatten. Na evaluatie zal nog een extra jaar “mogelijk voorzien worden”. Dat zou uit het programma van Ovds kunnen komen. In afwachting zou de daadwerkelijk gemeenschappelijke stam met het derde jaar secundair al een flinke vooruitgang.

We zeggen “daadwerkelijk gemeenschappelijk”, want die “verlenging met een jaar” verontrust ons wel wat. Dat klinkt alsof er vandaag al een gemeenschappelijke stam zou bestaan tot in het tweede. Niets is echter minder waar. Ten eerste behalen niet alle leerlingen hun getuigschrift basisonderwijs (Certificat d’Etudes de Base in het Frans). Die worden dan in een eerste jaar “gedifferentieerd”, vergelijkbaar met de B-stroom in Vlaanderen, geplaatst. Vervolgens naar een tweede jaar “gedifferentieerd”, vergelijkbaar met ons beroepsvoorbereidend jaar, als de leerling nog steeds niet de doelen van het getuigschrift basisonderwijs wist te behalen.

Daarbij blijven ook 4 uren optie bestaan. Die opties veroorzaken een echte kloof. 4 uur Latijn hier, elders 4 uur knutselen, pompeus “technische initiatie” genoemd. Scholen kiezen die opties niet toevallig. In functie van haar eigen bovenbouw zal het college de toekomstige elite de “nobele” vakken aanleren, terwijl technische en beroepsscholen een voorbereiding op handenarbeid en op de eigen arbeidsmarktgerichte bovenbouw bieden.
Deze situatie brengt grote verschillen met zich mee in het werven van leerlingen. Sociale ongelijkheid brengt verschillen met zich mee in de scholing, met name – maar niet alleen – omdat ze zich al in ongelijkheid in het basisonderwijs vertaalt. Daardoor zijn scholen sterk bepaald door hun doelpubliek. En aangezien het curriculum bijzonder vaag is opgesteld, is er een sterke neiging voor de school om zich aan haar publiek “aan te passen”. Meer voor de toekomstige elite, en beperkter voor “wie dat toch niet allemaal nodig zal hebben”. Je ziet dat we ver afstaan van een echt gemeenschappelijke stam van 8 jaar.

Laten we van goede wil zijn. Het lijkt erop dat de ondertekenaars van het Pacte rekening houden met die realiteit en de bedoeling hebben om te verbeteren. Ze stellen zelfs voor de eerste graad “gedifferentieerd” af te schaffen, zodat het getuigschrift basisonderwijs een “niet-kwalificerende waarde” krijgt. Daarbij wordt ook een theoretisch antwoord geboden op de verschillen tussen scholen: “de geherformuleerde en versterkte gemeenschappelijke stam zou ideaal gezien gerealiseerd moeten worden in instellingen die niet het etiket dragen van hun bovenbouw, wat veronderstelt dat we een autonome eerste graad maken van drie jaar. De scholen die de gemeenschappelijke stam aanbeiden bevinden zich niet in dezelfde gebouwen als de scholen die de volgende jaren aanbieden (…)”. Het probleem is dat er in werkelijkheid weinig kans is dat het zo zal gebeuren. De CG preciseert namelijk dat het gaat om een “verandering op grote schaal die veel uitdagingen met zich meebrengt, maar die minimaal de bouw of inrichting van nieuwe klassen of scholen inhoudt.” Gezien de bevolkingstoename van de laatste tien à twaalf jaar is het lang niet zeker dat men de tijd zal nemen om nieuwe structuren op te richten. Zo zal dit interessante voorstel waarschijnlijk dode letter blijven.

Zonder de moeilijkheden te ontkennen lijkt het ons een beter idee om de basisschool en de eerste graad van het secundair aan elkaar te koppelen. Als we de gemeenschappelijke stam vooral als een continuüm van het begin van de schooltijd tot aan het eind van de eerste graad, kan je oplossingen vinden om gedeeltelijk het praktisch probleem van de verdeling van de gebouwen tussen de gemeenschappelijke stam en de bovenbouw. Zo kan je ook meer samenhang en samenwerking bekomen tussen de verschillende fases in de gemeenschappelijke vorming.

De invoer van opties lijkt de filosofie van het Pacte niet te zijn. We hadden wel graag expliciet vermeld gezien dat opties niet meetellen in het curriculum dat tot het getuigschrift eerste graad leidt.

Polytechnische vorming

De bovenbouw bespreken we in een ander artikel. Maar we willen wel graag de wil om een “echte polytechnische” gemeenschappelijke stam in te voeren toejuichen. Men wil een technische vorming invoeren met een algemene vorming, beide ambitieus in de doelstellingen. In elk geval op papier. Want we hadden toch graag wat meer zekerheid gehad dat de visie op een polytechnische vorming van de ondertekenaars van het Pacte overeenkomt met de onze. Zijn er werkplaatsen op school waar de jongeren kunnen werken, experimenteren, concrete projecten realiseren? Lessen techniek en technologie? Een technische dimensie in meer traditionele vakken zoals geschiedenis? Ontdekkingen op het terrein?

Waar we minder enthousiast over zijn is dat we kunnen merken dat voor sommigen het laatse jaar van de gemeenschappelijke stam vooral moet dienen voor de orientatie in de verdere jaren. Wij denken ook dat een voldoende lange gemeenschappelijke stam een “garantie biedt op een meer voldragen keuze, met name door een verminderd aantal studierichtingen”. Maar de nadruk die daar op verschillende plaatsen in het Pacte op gelegd wordt doet ons een visie vrezen die veel te veel gericht is op oriëntatie, en te weinig op burgerschapsvorming.

Zal men slagen?

De belangrijkste inzet van de CG naast de doelstellingen en de inhoud is uiteraard het “slagen”. Dat betekent dat we alle leerlingen van een klas voldoende kennis en vaardigheden kunnen bijbrengen zodanig dat ze in heterogene klassen kunnen blijven tot 15 jaar, zonder over te zitten. Bij Ovds zijn we ervan overtuigd dat dat kan.
Maar we denken ook dat daar belangrijke voorwaarden moeten vervuld zijn. De CG zegt trouwens niets anders. Ze somt op wat volgens haar die voorwaarden zijn. We kunnen ons daarin vinden. Het zijn pedagogische voorwaarden, en ze hebben dus gevolgen voor de lerarenopleiding, en de navormingen. We delen ook de bedenkingen die gemaakt worden over het gewicht van de kwalificerende evaluatie op belangrijke momenten in de opleiding. We steunen ook de noodzakelijkheid van een fasering. Ook kunnen we enkel de structurele voorwaarden die de gemeenschappelijke stam met zich meebrengt:

  • Een echte mix van leerlingen (sociale, culturele en schoolse heterogeniteit) in de scholen en de klassen
  • Een geheel aan ondersteunende maatregelen, begeleiding en remediëring in het hele parcours van de leerling.

Maar we zagen al dat die voorwaarden dreigen om niet gerealiseerd te worden! Volgens ons is dat catastrofaal, omdat de gemeenschappelijke stam dan een grote mislukking zou kunnen worden. De voorwaarden die vernoemd worden zijn trouwens onvoldoende. We moeten ook de materiële en pedagogische voorwaarden voorzien die ervoor zorgen dat het prettig is om naar school te komen (mooie lokalen, kleine scholen, voldoende omkadering, open school, leefbare school, …).

Zoals we in een ander artikel al stelden lijkt het erop dat de middelen zullen ontbreken om dat allemaal te voorzien. Met het volgende dramatisch gevolg. Enerzijds blijft de ongelijkheid bestaan. Anderzijds zullen de tegenstanders van een gemeenschappelijke stam hun argumenten versterkt zine. En wie nog twijfelend maar oprecht deelneemt aan het avontuur zal overtuigd worden dat “het allemaal niet werkt”. Dat is nog het ergste, want het dreigt een flinke stap achteruit te zijn die elke democratisering van het onderwijs voor lange tijd onmogelijk zal maken.