Minister Crevits reageert op studie van Dirk Jacobs (ULB) rond segregatie in het onderwijs

Facebooktwittermail

De segregatie in ons onderwijs blijft het grootste obstakel om tot gelijke kansen te komen voor leerlingen uit een kwetsbaar milieu en/of van allochtone afkomst. Dit is de belangrijkste vaststelling in een nieuw onderzoek dat de resultaten van de Vlaamse en Franstalige leerlingen in de PISA-enquête 2015 analyseert. De studie werd, op vraag van de Koning Boudewijnstichting, uitgevoerd door de GERME (Groupe de recherche sur les Relations Ethniques, les Migrations et l’Égalité), een onderzoeksgroep van de ULB, onder leiding van professor Dirk Jacobs. Op 12 oktober 2017 heeft minister van onderwijs Hilde Crevits (CD&V) in de commissie ‘onderwijs’ van het Vlaams Parlement gereageerd op deze studie, na een interpellatie door Caroline Gennez (sp.a). Hier belichten we een aantal krachtlijnen uit de ULB-studie. De repliek van minister Crevits vermelden we per onderdeel.

Kampioen sociale ongelijkheid

Op school behalen leerlingen verschillende resultaten. Dat is het geval in alle landen. In België gebeurt het echter meer dan elders. De verschillen zijn verbonden aan sociaaleconomische verschillen. Een kind uit een kwetsbaar milieu zal vaker slechte resultaten behalen dan een kind uit een bevoorrecht milieu. De nieuwe studie van GERME-ULB bevestigt deze vaststelling. “In IJsland, Noorwegen en Canada en ook in tal van andere landen, is de relatie tussen de sociaaleconomische gezinssituatie en de testresultaten (in PISA) duidelijk minder uitgesproken. In België voorspelt de sociaaleconomische positie van de ouders meer dan elders de resultaten van de kinderen. Als het onderwijs moet dienen als sociale lift en ervoor moet zorgen dat men slaagt op basis van verdienste, los van de sociale achtergrond van het gezin, dan werkt deze lift in België duidelijk nog altijd niet, terwijl hij elders beter lijkt te werken”.

In het perscommuniqué bij de voorstelling van deze studie schrijft de Koning Boudewijnstichting: “De Pisa-enquête, die de OESO sinds 2000 organiseert, toont met regelmatige tussenpozen dat de ongelijkheid in het onderwijs in België erg groot is. De recentste GERME-analyse benadrukt nog maar eens het gewicht van de sociaaleconomische achtergrond en de migratieachtergrond van leerlingen in zwakke schoolprestaties. Deze factoren wegen in België veel zwaarder door dan in de andere landen”.

Op 12 oktober verklaarde minister Crevits: “Eerst en vooral, het onderzoek ‘Segregatie in het onderwijs overstijgen’ van de Koning Boudewijnstichting is een zeer waardevol onderzoek, waarin ik ook een aantal zaken lees die we ook weten. Het onderwijs moet ernaar streven dat zo veel mogelijk jongeren hun talenten kunnen ontwikkelen en dat ze de vooropgezette doelen behalen, ongeacht hun afkomst of hun achtergrond.”

Segregatie verklaart waarom impact sociale afkomst zo groot is

De vraag is nu waarom de leerprestaties van de Belgische leerlingen meer dan elders bepaald worden door hun sociaaleconomische afkomst.  Volgens de onderzoekers van de ULB biedt de hoge graad van segregatie in ons Vlaams en Franstalig onderwijs een sterke verklaringsgrond. Uit de analyse van de resultaten van PISA blijkt dat de meest gesegregeerde landen ook de landen zijn waar de impact van de sociaaleconomische positie het grootst is.

Segregatie in het onderwijs betekent dat leerlingen die anders zijn, school lopen in andere scholen. De segregatie kan sociaaleconomisch zijn: wanneer op veel scholen ofwel overwegend arme kinderen ofwel overwegend rijke kinderen zitten. De segregatie kan ook gebaseerd zijn op de slaagkansen: wanneer de leerlingen die moeilijkheden ondervinden op school, niet naar dezelfde scholen gaan als de andere leerlingen. Deze twee vormen van segregatie (de sociaaleconomische en de ‘academische’) houden verband met elkaar. Scholen die een kwetsbaar (arm) publiek aantrekken, hebben vaak ook meer leerlingen met leermoeilijkheden. Vergelijk bv het aso en het bso. De sociaaleconomische afkomst van de leerlingen in beide onderwijsvormen is zeer verschillend. De prestaties zijn ook sterk verschillend. In de PISA-enquêtes scoren de zwakste leerlingen uit het aso statistisch beter dan de sterkste leerlingen uit het bso.

De segregatie in het onderwijs is een complex samenspel van meerdere factoren. Ze is vooral afhankelijk van de organisatie of de structuren van het onderwijs. De combinatie van een aantal structurele kenmerken maakt dat de segregatie in het Vlaams en Franstalig onderwijs zeer groot is. Deze kenmerken zijn: de vrije schoolkeuze voor de ouders, de vroegtijdige opsplitsing in hiërarchische studierichtingen, het bestaan van concurrerende onderwijsnetten, het frequent gebruik van zittenblijven.

De nefaste rol van segregatie

De segregatie heeft nefaste gevolgen. Vanuit een burgerschapsperspectief is het niet wenselijk dat arme en rijke kinderen in aparte scholen opgroeien. De studie van de GERME-ULB legt uit waarom de segregatie in ons onderwijs nadelig is voor de leerprestaties, in het bijzonder van leerlingen uit kwetsbare milieus. Neem twee leerlingen met dezelfde sociaaleconomische achtergrond die in twee verschillende scholen zitten. Het onderzoek toont aan dat de leerling die school loopt in een school met leerlingen uit een kwetsbaar milieu of met leermoeilijkheden minder vooruitgang zal boeken. Dit ‘groepseffect’ heeft verschillende oorzaken. Dit kan afhangen van de sfeer in de klas en de interactie tussen de leerlingen, de manier waarop de leraren hun beroep kunnen uitoefenen of hun methode en de leerstof bijsturen, structurele oorzaken zoals een moeizame rekrutering van leraren. De conclusie luidt dan: “Leerlingen uit kwetsbare milieus of leerlingen met een migratieachtergrond hebben zo een dubbele handicap: ze hebben niet alleen af te rekenen met obstakels door hun origine, ze zitten ook samen in scholen die hen niet toestaan voldoende vooruitgang te boeken”.

Uit de repliek van minister Crevits is het niet helemaal duidelijk in hoe ver zij met deze analyse akkoord gaat. “Hoewel ik me in de analyse over segregatie kan vinden, heb ik de aanbevelingen van de onderzoekers ook eens met een positief-kritisch oog bekeken. Ik ben er met name niet echt van overtuigd dat er voor die aanbevelingen voldoende draagvlak is. Ik geef een paar voorbeelden.”

Een school zonder te veel zittenblijvers

De onderzoekers van GERME-ULB beperken zich niet tot de vaststelling van de nefaste rol van de segregatie in ons onderwijs. Zij formuleren ook aanbevelingen om er iets aan te doen. “In dit rapport onderstreepten we de invloed van segregatiestructuren zoals zittenblijven, studieoriëntering en de quasimarkt van het onderwijs. Daar zullen onze aanbevelingen dan ook op gericht zijn”.

Volgens de onderzoekers van GERME-ULB blijkt uit onderzoek dat de praktijk van het zittenblijven niet echt nuttig maar wel erg duur is. Hun pleidooi luidt als volgt: “We betwijfelen of de plotse opheffing van het zittenblijven een goede zaak kan zijn zonder een specifieke opleiding voor de leerkrachten en een heroriëntering van hun praktijken. En we denken ook niet dat een opheffing heilzaam kan zijn zonder te voorzien in passende structuren. De uitwerking van remediëring lijkt ons op korte en op lange termijn realistischer en efficiënter als instrument tegen zittenblijven. Deze remediëring moet een plaats krijgen binnen de scholen, binnen de gewone lesuren, en ze moet worden uitgevoerd door gespecialiseerde leerkrachten. Op lange termijn moet proactieve remediëring de norm worden in alle scholen om de keuze voor zittenblijven te vermijden”.

Over het zittenblijven gaat Crevits een eind mee in de richting van de onderzoekers. “Wat het zittenblijven betreft, ben ik het er met de onderzoekers over eens dat we meer remediëringsgerichte praktijken moeten ontwikkelen. Dat is een van mijn zware zorgpunten. Dat is ook hoe we dat willen aanvatten: inzetten op het versterken van differentiatie en ook flexibele leerwegen stimuleren. Dat moet echt ook ingeburgerd geraken in Vlaanderen. Wat dat betreft, volg ik de onderzoekers dus absoluut. Samen met de pedagogische begeleidingsdiensten worden zowel in het basisonderwijs als in de eerste graad van het secundair onderwijs vanaf dit schooljaar gerichte projecten inzake differentiatie opgezet. U weet dat we ook de conceptnota Samen tegen Schooluitval aan het uitvoeren zijn. (…) Ook heeft zittenblijven op lange termijn slechte effecten: leerlingen boeken, uiteraard behoudens de uitzonderingen, weinig leerwinst.”

Anderzijds stelt Crevits: “In het kader van het terugdringen van zittenblijven in gespecialiseerde leerkrachten voorzien voor remediëring is voor mij een stap te ver.”

Een gemeenschappelijk polytechnisch basisprogramma

Als alternatief voor het hiërarchisch systeem van studierichtingen en de watervallogica, stellen de onderzoekers van GERME-ULB: “Meer nog dan de opwaardering van bepaalde studierichtingen – een inspanning die al vaak ondernomen werd – lijkt het ons dat een echt gemeenschappelijk polytechnisch basisprogramma vereist is in de eerste graad, en zelfs tot 15 of 16 jaar. Onderzoek heeft al meermaals aangetoond dat schoolsystemen die gekenmerkt worden door een langdurig gemeenschappelijk basisprogramma meer gelijke kansen genereren. Er moet uiteraard nog altijd technisch- en beroepsonderwijs worden aangeboden, maar wie daarvoor kiest, moet een positieve keuze maken. Het zou bijgevolg interessant zijn om in dit gemeenschappelijk basisprogramma een reeks hoofdvakken rond technieken en technologieën op te nemen. Een dergelijke oplossing zou aan iedereen een realistisch idee geven van technische beroepen, zou komaf maken met de simplistische tegenstelling tussen ‘kennis zonder doen’ en ‘doen zonder kennis’, zou een studieoriëntering met kennis van zaken mogelijk maken en zou ervoor zorgen dat leerlingen in het arbeidsmarktgericht onderwijs ook voldoende taal- en wiskundelessen krijgen”.

Dat een gemeenschappelijke basisvorming tot 15 of 16 jaar voor Crevits een brug te ver is, is geen verrassing. “Dan is er het doorbreken van de watervallogica door het uitstellen van de studiekeuze tot 16 jaar en het aanbieden van een gemeenschappelijk basisprogramma in het secundair onderwijs. Het hangt ervan af hoe je dat bekijkt. We hebben een gemeenschappelijk basisprogramma tot in het eerste en tweede middelbaar. Het overgrote deel van de uren is een gezamenlijk aanbod, en het aantal keuze-uren is in het eerste middelbaar beperkt en in het tweede middelbaar ook nog relatief beperkt, maar het is geen volledig gemeenschappelijk programma, omdat wij niet geloven dat dat de eurekaoplossing is”.  Beweren dat de huidige of de toekomstige (na de modernisering) eerste graad grotendeels gemeenschappelijk is of zal worden, stemt niet overeen met de realiteit in de klas. Zelfs voor vakken als Nederlands of wiskunde die op papier gemeenschappelijk zijn, bestaat er een groot niveauverschil naargelang de studierichting (Latijn, Moderne, een technische studierichting, 1B) en de bovenbouw van de school.

Regulering van de schoolkeuzes

De studie van de GERME-ULB gaat in op het bestaan van een “quasimarkt” in ons onderwijs, de combinatie van de vrije schoolkeuze en de overheidssubsidie per hoofd. “De scholen wedijveren met elkaar en gebruiken strategieën om niet alleen voldoende leerlingen aan te trekken zodat ze hun financiële middelen kunnen behouden of vergroten, maar ook om leerlingen te hebben met kwaliteiten die geassocieerd worden met de reputatie en de werkomstandigheden op school. Een zichtbaar gevolg van deze structurering is dat een bepaalde schoolpopulatie kiest voor een bepaald soort school, en omgekeerd. Aangezien het aanbod van de scholen en de schoolloopbaan van de leerlingen gedifferentieerd zijn, leidt het functioneren van de quasimarkt dus tot een fysieke scheiding van groepen leerlingen”.

Na een analyse van het inschrijvingsbeleid van de jongste jaren in het Vlaams en in het Franstalig onderwijs, formuleren de onderzoekers van de ULB aanbevelingen voor het “reguleren van de inschrijvingen” (aan leerlingen een plaats toewijzen in een school) in de strijd tegen segregatie en de effecten ervan. “In dit verband denken we dat transparante, gecentraliseerde en geïnformatiseerde inschrijvingsprocedures moeten worden veralgemeend en verfijnd, en dit vanaf het begin van het leerplichtonderwijs, om de sociale mix te verbeteren. Het lijkt ons belangrijk om te beklemtonen dat deze procedures beproefd, getest en efficiënt moeten zijn, anders verliest het systeem zijn geloofwaardigheid”.

Ofwel stellen de ouders scholen voor waar ze hun kind willen inschrijven, ofwel is het de administratie die hen een keuze voorstelt die ze mogen afwijzen. We verwijzen voor dit laatste punt naar een interessante studie van Nico Hirtt en Bernard Delvaux; deze auteurs simuleren een betere sociale mix in Brussel op basis van een procedure waarbij de Federatie Wallonië-Brussel een keuze voorstelt”.

De studie van Nico Hirtt en Bernard Delvaux (verschenen in “De democratische school”, nr. 69, maart 2017) toont aan dat het mogelijk is om via een computeralgoritme de leerlingen van het lager onderwijs in Brussel over de scholen te verdelen zodat twee positieve effecten optreden. Alle arme en bijna alle rijke concentratiescholen zouden verdwijnen. De gemiddelde afstand tussen de school en de woonplaats zou sterk worden gereduceerd.

Volgens Ovds bewijst deze computersimulatie, uitgevoerd op basis van de reële leerlingenpopulatie van het lager onderwijs in Brussel, dat ons voorstel van de “gegarandeerde plaats” realiseerbaar is. In het Ovds-voorstel krijgen de ouders in eerste instantie vanuit de overheid (of een instantie zoals het LOP) de garantie op een plaats voor hun kind in een sociaal gemengde en gemakkelijk bereikbare school. Ouders die akkoord gaan met het voorstel, hoeven niet zelf op zoek te gaan naar een school. Ouders die het voorstel afwijzen, zouden nadien op zoek kunnen gaan naar een school volgens hun keuze.

Crevits vindt de aanbevelingen van de ULB-studie rond inschrijvingsbeleid een voorbeeld waarvoor geen draagvlak bestaat. “Een van de voorbeelden is de desegregatie door de regulering van schoolkeuze. Dat is heel moeilijk, omdat in het regeerakkoord net staat dat wij de keuzevrijheid van ouders willen maximaliseren. Op het terrein is die keuzevrijheid ook een gedragen principe. De vraag is dus of je dat zomaar kunt omdraaien.”

Tezelfdertijd neemt de minister een zekere afstand van de N-VA die in het regeerakkoord de “maximalisering van de keuzevrijheid” liet inschrijven en zich daarop beroept om de dubbele contingentering terug te draaien. “Tot slot, wat desegregatie betreft, onderzoekers van het Steunpunt studie- en schoolloopbanen (SSL) bestudeerden in 2015 de evolutie van de sociale mix en relateerden die aan ontwikkelingen in het inschrijvingsrecht. Dat is zeer interessant. Wat blijkt daaruit? Sinds de invoering van de dubbele contingentering valt voor het eerst in meer dan tien jaar een gunstige kentering in de segregatietrend op te merken. Het onderzoek suggereert dat het beleid van dubbele contingentering wel degelijk aan de oorzaak daarvan ligt. Ik wil dat toch wel opmerken, omdat daarbij hier vaak ook kritische kanttekeningen worden gemaakt.

Tino Delabie

De studie “Segregatie in het onderwijs overstijgen. Analyse van de resultaten van het PISA 2015-onderzoek in Vlaanderen en in de Federatie Wallonië-Brussel”, is gemaakt op vraag van de Koning Boudewijnstichting door de Groupe de recherche sur les Relations Ethniques, les Migrations et l’Egalité (GERME), institut de Sociologie, ULB.De studie (76 bladzijden) kan (gratis) besteld of gedownload worden via www.kbs-frb.be

Het volledig verslag van de zitting van 12 oktober 2017 van de commissie ‘onderwijs’ van het Vlaams Parlement kan je lezen op www.vlaamsparlement.be