Het onderwijs heeft geen nood aan ‘budgettaire neutraliteit’ maar aan een ‘massieve financiële injectie’

Facebooktwittermail

 

Op 23 april trok een luidruchtige stoet van vele duizenden mensen uit het onderwijs door Brussel. Wat aanvankelijk een ‘concentratie’ van 1000 à 2000 syndicalisten moest zijn, werd een geanimeerde betoging met een veelvoud van het verwachte deelnemers. Vlaamse en Franstalige onderwijsmensen vinden elkaar in hun roep om grootschalige investeringen in de scholen. Leerlingen en personeel hebben dringend nood aan extra ondersteunend personeel, meer leerkrachten en betere infrastructuur.

In de eerste weken van mei volgen nieuwe onderwijsacties, deze keer gericht tegen de voorstellen van de ‘commissie der wijzen’ onder leiding van Dirk Van Damme. Drie jaar geleden pleitte deze voormalige onderwijsexpert van de OESO tijdens de COVID-pandemie nochtans voor een ‘massieve financiële injectie’ in het onderwijs. Dat deed hij bij een hoorzitting in het Vlaamse parlement. Die injectie is er nooit gekomen, met alle gevolgen van dien. Leerkrachten, ondersteunend personeel en directies doen met veel ambitie hun uiterste best om leerlingen en cursisten vooruit te helpen. Met beperkte middelen en een groeiend personeelstekort is dit aartsmoeilijk.

Efficiëntie voor wie?

Welbeschouwd is de crisissituatie van het onderwijs na corona gewoon gebleven. Er zijn immers diepere structurele oorzaken, waarvoor we sowieso extra middelen nodig hebben. Toch is Dirk Van Damme wat betreft die middelen terug helemaal gekeerd. De commissie van ‘wijzen’ pleit voor een drastische hertekening van het personeelsbeleid maar met ‘budgettaire neutraliteit’, dus zonder extra investeringen. “De voorstellen in dit rapport worden gedaan in een kader van budgettaire neutraliteit. Er zijn voorstellen die specifieke meeruitgaven genereren, maar deze worden gecompenseerd door efficiëntiewinsten elders.” (p.73) “Het onderwijs in Vlaanderen wordt goed gefinancierd, maar wordt geconfronteerd met grote inefficiënties.” (p.147) Toch moet je goed zoeken om te lezen waar ze de efficiëntie concreet willen verhogen. De meest voor de hand liggende efficiëntiewinst is het creëren van één openbaar net, in plaats van de huidige netten en koepels met hun eigen administraties en ‘concurrerende’ scholen. Om de grondwettelijke vrije schoolkeuze te garanderen, gebeurt het vaak dat twee middelbare scholen, bijvoorbeeld een college en een atheneum, op enkele honderden meters van elkaar toch dezelfde richtingen aanbieden. Dat is weinig efficiënt. Daarover schrijven de wijzen echter niets.

Waar ze wel concreet zijn over efficiënte inzet van middelen, is bij hun voorstel voor ‘ontkleuring’. “De Commissie pleit voor een volledige ontkleuring van alle middelen. Dit betekent dat scholen en schoolbesturen op dit vlak een grote autonomie krijgen en zelf verantwoordelijk zijn voor de inzet van deze middelen.” (p.148) Vandaag krijgen scholen middelen voor specifieke doelen zoals ICT, gelijke onderwijskansen voor alle leerlingen of aanvangsbegeleiding voor leraren. Dat is afhankelijk van objectieve criteria. Natuurlijk kunnen gekleurde middelen vandaag al eens leiden tot frustratie. Het is vervelend als je middelen voor ICT op zijn, terwijl je potje voor professionalisering dat jaar niet opraakt. Maar heeft dit dan niet in de eerste plaats te maken met het gebrek aan voldoende middelen voor die specifieke noden?

In het voorstel van de commissie krijgen scholen een enveloppe met middelen die ze naar eigen inzicht kunnen besteden. Dat klinkt mooi gedecentraliseerd, maar achter de kleuring van middelen zitten maatschappelijke prioriteiten. Burgers mogen evenmin premies voor zonne-energie inzetten voor de renovatie van hun keuken. Als dit rapport wordt omgezet in beleid, dan zou het bijvoorbeeld perfect mogelijk zijn om veel middelen in te zetten voor de meest moderne ICT-omgeving door geen middelen te steken in gelijke onderwijskansen. Leerlingen met een minder kansrijke thuis vloeien dan als vanzelf weg uit je school zodat deze overblijft voor een elite van kinderen uit de begoede klassen. En die worden dan ineens omringd door een geavanceerde schoolinfrastructuur. Onder het mom van decentralisatie dient ontkleuring van middelen vooral de willekeur van leidinggevenden, los van maatschappelijke prioriteiten.

Dada van Van Damme

Als de commissie schrijft dat enkele voorstellen specifieke meeruitgaven genereren, dan heeft ze het onder andere over haar pleidooi voor meer werkingsmiddelen voor de scholen. “Vooreerst is het wenselijk dat na enkele jaren van (gedeeltelijke) niet-indexering de werkingsmiddelen geïndexeerd worden en dat een groeipad voor verhoging voorzien wordt. Dat groeipad is nodig omdat scholen in Vlaanderen in vergelijking met het buitenland weinig werkingsmiddelen ontvangen. De doelstelling van het groeipad zou moeten zijn dat in tien jaar tijd het volume werkingsmiddelen naar het gemiddelde van de OESO-landen evolueert.” (p.153) Het zou geweldig zijn indien de volgende Vlaamse regering dit advies ter harte neemt.

Het venijn zit echter in de staart. Want het rapport vervolgt: “Bovendien zou het goed zijn te onderzoeken of het niet opportuun is om een groeipad uit te tekenen naar een meer evenwichtige verhouding tussen de personeelsenveloppe en de werkingsmiddelen dan vandaag het geval is.” Ze pleiten om op termijn de ‘scheefgroei tussen personeelsuitgaven en werkingsmiddelen’ recht te trekken. (p.147) Als het budget hetzelfde blijft wegens ‘budgetneutraliteit’ en de werkingsmiddelen moeten stijgen, dan zal dat ten koste gaan van de personeelsmiddelen …

Hier botsen we op de verdoken dada van Van Damme. Gedurende jaren heeft hij vanuit de OESO met valse vergelijkingen gezorgd voor krantenkoppen op kap van de leerkrachten. “Belgische leraren moeten meer lesuren presteren en voor grotere klassen staan om de loonkosten te doen dalen”, beweerde hij nog in 2019. Nochtans is het weinig verwonderlijk dat de personeelskosten in Vlaanderen hoog zijn in vergelijking met de OESO. Een snelle blik op dat clubje landen (naast de Europese ook bv. Turkije, Costa Rica, Korea) maakt het direct evident waarom een welvarend land als België zijn leraren beter betaalt, net zoals veel andere beroepen in vergelijking met het OESO-gemiddelde. Indien niet, dan zou dit een blaam zijn. Maar het is een typische truc om werkende mensen in verschillende landen met elkaar te vergelijken en vervolgens de best betaalde te problematiseren. Vanuit een kapitalistische logica mag dat een probleem lijken, maar bekeken vanuit het perspectief van werkende mensen is het juist andersom. Dat de laagst betalende landen dus een voorbeeld nemen aan de best betalende, wij verwelkomen hogere lonen voor onderwijsmensen in andere landen.

Dat Belgische leraren zogezegd minder lesuren presteren, is overigens een fabeltje. Volgens de OESO rekenen 60 procent van de landen de examenperiodes bij het aantal lesuren, België doet dat niet. Tot het begin van de 21e eeuw deed België dit wel … en zaten we aan het OESO-gemiddelde (zie bv. Education at a Glance 2017 p.378). Om dit te herkennen in de grafieken van de OESO hoef je geen grondige kennis van statistiek te hebben. Dus met welke bedoeling blijft Dirk Van Damme dit riedeltje herhalen?

Voortgezette besparingen

In hun zoektocht naar budgetneutraliteit integreren de ‘wijzen’ graag vroegere besparingsmaatregelen, zelfs als dit in tegenspraak is met wat Dirk Van Damme eerder bepleitte. Een opmerkelijk voorstel gaat zo over het aanwendingspercentage. Vereenvoudigd uitgelegd: elke leerling brengt voor de school een pakketje middelen op, bijvoorbeeld om het aantal leerkrachten te bepalen. Als besparingsmaatregel bepaalden regeringen vanaf begin jaren 1990 dat niet de volle 100 procent mag worden aangewend. Hoewel afgeschaft in het basisonderwijs blijft in het middelbaar onderwijs een aanwending van 96,57 procent gelden. Een school krijgt zo minder uren voor leerkrachten dan waar ze recht op heeft. Volgens toenmalig onderwijsminister Vandenbroucke bespaarde men alleen al in schooljaar 2008-2009 zo meer dan 100 miljoen euro enkel in het leerplichtonderwijs. Tijdens de coronaperiode kaartte Dirk Van Damme dit probleem zelf nog aan: “Waarom niet het aanwendingspercentage voor een paar jaar opnieuw op 100 procent of zelfs 110 procent brengen?” Ook de commissie erkent dit als een besparingsmaatregel … om vervolgens te zeggen dat ze structureel moet worden ingevoerd! “Wat decennia geleden ingevoerd is als een besparingsmaatregel, moet gezien de lange duur ervan beschouwd worden als een structurele maatregel.” (p.147) Voor het middelbaar wordt de huidige 96,57 procent dus de nieuwe 100 procent. Dat is de besparing onzichtbaar maken en scholen laten voortploeteren met te weinig personeel.

Ook wat betreft de middelen voor infrastructuur erkent de commissie het probleem, om het vervolgens onder de mat te vegen. “De zichtbaar verouderde infrastructuur versterkt de lagere waardering van externen voor het lerarenberoep.” (p.26) En verder: “Er moet een inspanning komen om die infrastructuur versneld te vernieuwen.” (p.153) Maar: “Dit aspect valt echter buiten de scope van dit rapport.” Ze vonden wel de moed voor drastische voorstellen over het personeel (op maat van de werkgevers) maar noodzakelijke investeringen in een gezonde en comfortabele werk- én leeromgeving vielen buiten hun scope.

Nochtans is er voldoende rijkdom in België om het onderwijs sterker te financieren. Op 8 januari 2024 schreef De Tijd nog: “De 10 procent rijkste gezinnen bezaten 55 procent van het totale nettovermogen, blijkt uit de nieuwe raming van de Nationale Bank. Dat is veel meer dan de vorige raming van 46 procent.” Veel van die rijkdom wordt door ons samen geproduceerd. Indien je de andere 90 procent zou laten stemmen over hoe we onze rijkdom beter kunnen inzetten, dan zou het onderwijs van onze kinderen zeker de nodige centen krijgen.

Wim Benda, bestuurslid ACOD Onderwijs, in eigen naam

Lees ook:

Van 7 tot 15 mei: provinciale betogingen tegen voorstellen commissie van wijzen

 

LAAT EEN REACTIE ACHTER

Please enter your comment!
Please enter your name here