Zal uitbreiding duaal leren naar BSO en TSO vroegtijdige schooluitval terugdringen?

Facebooktwittermail

Dit artikel is oorspronkelijk verschenen op De Wereld Morgen in juni 2016.

De laatste dagen verwijst minister van Onderwijs Crevits regelmatig naar het duaal leren als voorbeeld van een project dat ondersteunend is voor onze leerlingen en dat de schooluitval zal tegengaan. Het is ons een raadsel hoe ze tot die conclusie komt. De oorspronkelijke bedoeling van duaal leren mag dan het terugdringen van de vroegtijdige schooluitval zijn, het plan dat nu voorligt zou wel eens tot het tegenovergestelde resultaat kunnen leiden. Ten koste van onze zwakkere leerlingen.

Het hoofdopzet van dit project is om de combinatie van leren en werken zoals die bestaat in het deeltijds onderwijs uit te breiden naar voltijds BSO en TSO. Al deze trajecten samen noemen we dan “duaal leren”. Het duaal leren zal een volwaardige leerweg zijn naast het voltijds secundair onderwijs waarvan de focus ligt op het behalen van competenties op de werkvloer.

Voor BSO en TSO kan deze uitbreiding op het eerste zicht vreemd lijken, want leerlingen uit de derde graad volgen daar nu al op periodieke basis stages. Stages waarin leerlingen terechtkomen in echte werksituaties, weliswaar onder toezicht van leerkrachten in de rol van stagebegeleiders, gestuurd door de school en vanuit een pedagogische invalshoek. Om te begrijpen waarom deze benadering niet meer voldoet voor het beleid, moeten we even teruggaan naar de oorsprong van het duaal leren.

De rode draad in dit verhaal is “kwaliteit”. Dit begrip komt terug als een mantra, of je nu interviews leest met woordvoerders van het patronaat of de websites van ministers Crevits en Muyters raadpleegt. “Kwaliteit staat voorop door een goede samenwerking van onderwijs, werk en de ondernemingen,” zo luidt het daar. Het gaat daarbij niet alleen om de kwaliteit van de stage- of werkplaatsen, maar vooral om de kwaliteit van de leerlingen die alternerend werken en leren. Het is die laatste groep die beter inzetbaar moet worden.

Het project is uitgewerkt in samenwerking met het kabinet van minister van werk Muyters, en als je de teksten leest dan wordt het al snel duidelijk wie de pen heeft vastgehouden. De werkgevers zitten aan het stuur van dit project. De werkgevers kiezen de leerlingen met wie ze willen werken. De bedrijfsmentor op de werkplek wordt een volwaardig lid van de klassenraad. (Zonder dat hij daarvoor ook maar enige kwalificatie nodig heeft, Crevits  heeft hiervoor een ontwerp van decreet klaar.) Het zijn de scholen die zich moeten aanpassen aan de economische noden van de werkgevers. Het economische aspect heeft duidelijk voorrang gekregen op het pedagogische.

Het is voor mij een raadsel waarom minister Crevits beweert dat het duaal leren onze zwakste leerlingen zal behoeden voor schooluitval. Is het omdat men ook voor duaal leren een modulair kwalificatiesysteem (met deelcertificaten) wil invoeren? Dit systeem is tot nog toe geen oplossing gebleken voor de schooluitval in het deeltijds beroepsonderwijs. Duaal leren is in de eerste plaats een middel om meer inzetbare, “arbeidsrijpe” leerlingen binnen het leren-en-werken-systeem te krijgen. Op die manier ga je de zwakke leerlingen binnen dit systeem niet versterken. Integendeel, je laat ze concurreren met sterkere leerlingen uit het voltijds BSO of het TSO. Door middel van duaal leren organiseert men extra competitie op het laagste niveau van ons watervalsysteem, het deeltijds onderwijs. Dit lijkt mij eerder een formule die de schooluitval zal doen toenemen in plaats van afnemen.

Merkwaardig is ook de intentie om de leerlingen die meedraaien in duaal leren financieel te vergoeden voor hun prestaties, “om ze beter te motiveren.” Dit gebeurt nu ook in het deeltijds onderwijs (afhankelijk van de sector waarin je werkt) en bij Syntra (a rato van 300 à 500 euro per maand, afhankelijk van je leeftijd en voor 4 dagen werken per week), maar niet in het voltijds BSO of het TSO. In die laatste twee onderwijsvormen ga je dan de situatie krijgen dat sommige leerlingen wel, en andere leerlingen niet betaald worden voor hun stagewerk. Opnieuw krijg je de indruk dat men in de allerbeste neoliberale traditie de competitie wil aanwakkeren, niet alleen tussen de verschillende stagetrajecten en onderwijsvormen, maar ook tussen betaalde en niet-betaalde leerlingen. Voor alle duidelijkheid, de vergoeding zal nog voorwerp zijn van een evaluatie.

Wat voor een leerling op korte termijn een aantrekkelijk vooruitzicht is, gaan werken voor een forse zakcent, hoeft dat niet te zijn op langere termijn. Onderzoek wijst uit dat het sneller naar de arbeidsmarkt leiden van jongeren hen kwetsbaarder maakt op latere leeftijd, wanneer het gebrek aan algemene vorming een obstakel blijkt om te kunnen bijleren of omschakelen.

De proeftuinen van het duaal leren gaan van start op 1 september 2016. Alhoewel de proeftuinen in principe over een periode van twee jaar lopen, wordt het project al uitgerold over heel Vlaanderen vanaf 1 september 2017.Technische en beroepsscholen zullen zich in de loop van volgend schooljaar dus moeten bezinnen over de volgende keuze: bieden we “normale” stages aan of duaal leren? Onze stelling is immers de volgende: ondanks de extra middelen voor het duaal leren is het praktisch gezien onmogelijk om de twee trajecten aan te bieden binnen eenzelfde school. Dit zou immers betekenen dat je voor een technische of beroepsrichting twee afdelingen inricht: een die “normale” stages aanbiedt, aan een ritme van bijvoorbeeld 4 weken les, 3 weken stage; en een die duaal leren aanbiedt, dit wil zeggen 3 dagen per week werken, 2 dagen per week leren. Twee afdelingen met andere leraren, andere coördinatoren, andere stagebegeleiders, andere stageplaatsen, want die twee trajecten zijn voor geen enkele van deze functies organisatorisch combineerbaar.

Dit betekent ook dat het onmogelijk zal zijn om binnen dezelfde school om te schakelen van duaal leren naar een stagesysteem. Kies je als school voor duaal leren, en heb je leerlingen die het binnen dit systeem niet goed doen, dan verplicht je ze de facto om een andere school te zoeken. Dit is de reden waarom de VLOR (de Vlaamse Onderwijsraad) in haar advies benadrukt dat scholen die duaal leren aanbieden, ook het “normale” stagetraject moeten behouden om leerlingen een terugvalmogelijkheid te bieden. Heeft iemand binnen de VLOR al eens een stagetraject op poten gezet en opgevolgd? Weet die iemand wat daar allemaal bij komt kijken? We zullen zien.

OVDS is zeker niet tegen stages, werkplekleren of het combineren van leren en werken. Integendeel. Voor ons is er geen theorie zonder praktijk, geen algemene vorming zonder de toepassing ervan. In ons onderwijsconcept doen alle leerlingen stages, ook zij die doorstromen naar het hoger onderwijs. Als geen ander pedagogisch middel ondersteunt de stage ons motto: de wereld begrijpen om hem te veranderen.

Maar daarnaast vinden wij ook dat iedere leerling in het secundair recht heeft op goede, kwaliteitsvolle stageplaatsen. En dat lijkt ons net een van de  problemen van het duaal leren: aangezien de werkgevers het laatste woord krijgen bij de aanwerving van leerlingen, dreigt een belangrijk deel van de leerlingen uitgesloten te zullen worden van geschikte stage- of werkplaatsen. Daar is nu al immers een tekort aan in het deeltijds onderwijs (en niet alleen daar). Het uitbreiden van het aantal stageplaatsen in de non-profit-sector is een mogelijke piste. Het ondersteunen van ondernemingen bij het opzetten van kwaliteitsvolle stageplaatsen is dat eveneens.

Maar werkstages blijven een pedagogisch gegeven. Het is dus essentieel dat scholen de volledige controle over de stages behouden en die vanuit een pedagogische invalshoek blijven benaderen. Daarbij om welke reden dan ook een competitie organiseren tussen stagetrajecten, onderwijsvormen en leerlingen is voor ons compleet uitgesloten.