Is een beter loonbeleid voor het onderwijs op komst?

Facebooktwittermail

“Minister wil hoger loon voor betere leerkrachten” (De Morgen, 18 december 2002). “Leerkrachten krijgen evaluaties” (De Standaard, 18 december 2002). Dat is blijkbaar het opvallende in het nieuwe loonbeleid dat minister Vanderpoorten. op basis van een studie van de HayGroup. wil voeren. We hebben het raden naar haar doelstellingen. maar laten we veronderstellen dat dat beter onderwijs, een interessantere carrière voor de leerkrachten en een hoger loon voor sommigen onder hen is.
Maar direct stellen zich vragen.

In de eerste plaats, het Vlaamse onderwijs wordt algemeen erkend als een van de beste ter wereld. Dringt zich dus nog een ingrijpende hervorming op? Vervolgens wordt toegegeven dat het onderwijspersoneel over de meeste dingen tevreden is. Hun loon is trouwens, zo wordt erkend, in overeenstemming met dat van vergelijkbare beroepen in de industrie. Het rapport voorziet dat de geplande hervorming 8 tot 10 procent van het onderwijsbudget zal kosten. Ze zal dus hoofdzakelijk neerkomen op herverdeling met als enig gevolg dat de loonverschillen tussen de leerkrachten groter worden. Is dat wenselijk?

Maar het is blijkbaar de bedoeling om de individuele prestaties te belonen. Omdat men denkt dat op die manier het onderwijs en de leerkrachten beter af zullen zijn? Helaas, niets is minder zeker. Denkt men dat je de prestaties van de leerkrachten kunt opdrijven door ze een loonsverhoging voor te spiegelen? Het valt te vrezen dat dat gevaarlijk contraproductief zal werken. Studies hebben uitgewezen dat gedifferentieerde beloning in de non-profitsector en ook in het onderwijs uit den boze is. (Romain Maes, COV, in De Standaard, 18 december 2002) Ik meen te begrijpen waarom.
Bekijken we de voorstellen wat nader. De klemtoon in het nieuw beloningsbeleid, zegt de studie, ligt op die elementen die ‘intrinsieke motivatie’ bevorderen. Het gaat – dat is het werkelijk nieuwe – om een loopbaanladder met drie trappen: de beginnende leraar, de ervaren leraar en de senior. Op het maken van dat onderscheld valt misschien niets aan te merken. Bedoeling is echter dat het een rol zal spelen in de loonvorming. De hoeksteen in het beloningsgebouw, wordt gezegd, is de functie. Het diploma ligt niet meer aan de basis van het barema, maar speelt enkel nog mee als toetredingsvoorwaarde. De groei in vast salaris wordt gekoppeld aan competentieontwikkeling.

Het is duidelijk dat dat een evaluatie veronderstelt, vijfjaarlijks, zo wordt gesteld. Die moet in grote mate ter plaatse gebeuren. De centrale overheid kan ze onmogelijk op zich nemen. Voor de senior stelt de overheid een bepaalde enveloppe ter beschikking.
Die evaluatie is volgens mij het grote probleem. En merkwaardig genoeg, op dit cruciale punt wordt niet ingegaan: hoe moet die evaluatie gebeuren? Moet de beoordeling aan de schooldirecteur overgelaten worden? Hoe kun je de leerkrachten op objectieve wijze rekenschap doen geven van hun onderwijsactiviteit ? In een objectieve beoordeling grijp je noodgedwongen naar meetbare, kwantificeerbare, duidelijke. vaste gegevens en die laten niet toe een goede ‘leraar te onderscheiden van een slechte. Vul je schoolagenda netjes in, maak werk van de administratieve rompslomp, maak een kunstwerk van je lesvoorbereidingen, wees overal aan en bij. Maar betekent dat ook dat je goed les geeft? Zal wie creatief is, maar wel eens een steekje laat vallen of wat minder ‘collegiaal’ is nog steeds als een goede leraar gewaardeerd worden? Zal wie zijn vak goed kent, het ook enthousiast verkondigt, wel eens buiten de leerstof treedt en wat slordige neigingen heeft, nog langer een uitstekend meekrijgen? Maar hoe kun je een leraar beoordelen? Het kan enkel ‘intuïtief’, maar zo’n evaluatie zal niet kunnen meespelen.

Men moet vrezen voor de effecten. Men zal de leerkrachten tegen elkaar opzetten, ze zullen onophoudelijk elkaar beloeren, men zal onnodig een spijtige rivaliteit creëren en de achterdocht institutionaliseren. Men wil het onmogelijke en zet meteen de deur wagenwijd open voor de grootste willekeur (‘vriendjespolitiek’). Wie zal senior worden? Vreest men echt niet dat de niet-begunstigden hun afwijzing niet zullen aanvaarden? Omdat natuurlijk iedereen meent dat hij (en misschien de begunstigde juist niet) in aanmerking komt. En het resultaat is bekend. Het verpest de verhoudingen. En dat is onvermijdelijk aangezien de evaluatie niet objectief kan zijn. Misschien denkt men wel dat je de plantrekkers hun slechte eigenschappen kunt afleren. Maar het is zeer twijfelachtig of de verleiding tot een loonsverhoging van iemand een goed leraar kan maken.
Het plantrekken zal veeleer gesofisticeerdere vormen aannemen: men zal de middeltjes vinden om ogenschijnlijk als een ‘goed’ leraar beschouwd te worden. Schooldirecteur Bert Doms redeneert goed als hij liever de opdrachten verdeeld ziet: ‘We hebben geen beter schooltoneel als de verantwoordelijke leerkracht bijvoorbeeld enkele uren minder les moet geven dan wanneer er een premie van zoveel tegenover staat.’ (De Standaard, 18 december 2002) Hier blijft het doel beter onderwijs centraal staan.

Worden de ware onderwijsbekommernissen niet onder de voet gelopen door de idealisering van een bepaald soort eigentijds van de economie afgekeken individualisme? “Beloningsbeleid is de manier waarop een organisatie haar medewerkers wil belonen zodat ze erin slaagt voldoende competente mensen aan te trekken, te behouden en te motiveren.” Ik meen dat daarvoor een met de privé-sector vergelijkbaar loon volstaat.
En ‘motiveren’ kan hier alleen slaan op het twijfelachtige idee dat als de mensen in de loop van hun carrière niet door eigen inspanning financieel hogerop kunnen geraken, ze hun loopbaan dan wel zinloos moeten vinden. Het idee is blijkbaar dat de leerkrachten niet in staat zijn het doel van het onderwijs voor ogen te blijven houden als ze niet door loonsverhogingen en opstijgkansen ertoe worden aangepord.

Natuurlijk mogen er zekere rangordes worden bepaald. Maar dan en bloc, voor iedereen als het moment gekomen is. En zonder evaluatie. Elke andere aanpak lijkt me de correcte verhoudingen om te keren. Hoe kun je toch nog het onderwijs verbeteren? Heel zeker door middel van meer geld, van meer faciliteiten. Maar vooral door ‘aansporingen’. De profiteurs zijn trouwens niet talrijk. Hoe zou ons onderwijs anders zo goed kunnen zijn? Ze moeten ‘bestreden’ worden door ervoor te zorgen – en dat is ieders taak – dat er in het onderwijs een mentaliteit heerst die er niet in bestaat om zoveel mogelijk geld te willen verdienen, maar om de doelstelling degelijk onderwijs ter harte te nemen. Dat soort engagement bestaat, en zelfs in grote mate. je moet het niet uitroeien door de aandacht op de verkeerde dingen te concentreren.