Voorwoord bij derde druk van “De school van de ongelijkheid”

Facebooktwittermail

Begin september 2013 verscheen de derde druk van het boek “De school van de ongelijkheid”. Het boek verscheen in 2007.

We publiceren hieronder het voorwoord bij de derde druk dat geschreven werd door Romy Aerts, voorzitster van Ovds (Oproep voor een democratische school)

Eind 2005 stelde uitgeverij EPO aan Nico Hirtt voor om een bewerking te maken van zijn boek L’école de l’inégalité, dat het jaar voordien was verschenen bij uitgeverij Labor. Twee uitgelezen persoonlijkheden hielpen het project mee te realiseren: Ides Nicaise, professor en een van de bekendste onderwijsdeskundigen in Vlaanderen, en Dirk De Zutter, een licentiaat Germaanse talen met een lange staat van dienst in het secundair onderwijs en als vakbondsman in de Christelijke Onderwijscentrale (COC). Het trio werkte twee jaar aan de herwerking van het boek: feitenmateriaal werd geactualiseerd en aangepast aan de realiteit van het Vlaamse onderwijs, nieuwe thema’s werden ingelast, voor sommige heikele discussiepunten kwamen diverse invalshoeken aan bod. De talrijke conferenties en interviews die de auteurs na het verschijnen van het boek hebben gegeven, de positieve commentaren en de goede verkoopcijfers bewijzen dat De school van de ongelijkheid op het juiste ogenblik kwam.

Het boek rolde van de pers op een ogenblik dat de politieke verantwoordelijken van het Vlaamse onderwijs uitpakten met de uitstekende gemiddelde scores van hun onderwijssysteem in de internationale PISA-onderzoeken. Voor sommigen een signaal dat ons Vlaams onderwijs zeker niet hervormd moest worden. Deze neiging tot zelfgenoegzaamheid staat in schril contrast met de realiteit die veel Vlaamse leraren dagelijks in hun klas ondervinden, vooral in de ‘arme’ concentratiescholen. Die leerkrachten merken dat het kennisniveau in vele studierichtingen daalt en dat demotivatie en schoolmoeheid het lesgeven bemoeilijken.

Dit boek toont aan dat hoge gemiddelde prestaties in wiskunde of lezen kunnen samengaan met een hoge graad van ongelijkheid. Aan deze trend is zeker geen einde gekomen. Volgens een recente studie van de OESO (1) blijft België na Peru, Bulgarije, Argentinië en Hongarije, het land waar de kloof tussen de schoolse prestaties naargelang van de sociale afkomst het grootst is van alle landen die deelnemen aan de PISA-onderzoeken. Volgens diezelfde studie behoort België tot die 50% van de landen waar de sociale ongelijkheid tussen 2000 en 2009 is toegenomen.

Ons land blijft ook een van de landen waar de sociale en etnische segregatie het verst is doorgeduwd. (2) De school van de ongelijkheid legt uit hoe de sociale ongelijkheid in het Vlaamse (en in het Franstalige) onderwijs niet uit de lucht is komen vallen. De sociale ongelijkheid is een gevolg van structurele kenmerken die vastgeankerd zitten in de onderwijstraditie van dit land: de vrije schoolkeuze – die vanwege de leerplicht inhoudt dat de overgrote meerderheid van de ouders die niet voor huisonderricht kiezen, de wettelijke plicht hebben om zelf een school te kiezen voor hun kind – de vroegtijdige selectie van de leerlingen in sterk gehiërarchiseerde richtingen, overzitten als ‘pedagogische’ maatregel, en de keuze om leermoeilijkheden te sanctioneren eerder dan ze te remediëren.

Het succes van het boek en de verspreiding op brede schaal van inzichten en visies die erin verdedigd worden, zijn allicht niet vreemd aan de vooruitgang die in Vlaanderen is geboekt om de ideeën van een meer ‘comprehensief’ onderwijs en van een regulering van het inschrijvingsbeleid ingang te doen vinden.

Om een grotere sociale mix in de scholen te realiseren werd het inschrijvingsbeleid aangepast: er kwam een contingentering van GOK- en niet-GOK-leerlingen, weliswaar met behoud van het (grondwettelijk vastgelegde) prerogatief van de vrije schoolkeuze. Voor een definitieve balans van het effect van deze maatregel is het nog te vroeg.

De vaststelling van de grote sociale ongelijkheid lag mee aan de basis van de beslissing van voormalig onderwijsminister Frank Vandenbroucke om een hervorming van het secundair onderwijs op de politieke agenda te zetten. Zowel in de blauwdruk van de Commissie Monard (2009) als in de oriëntatienota van huidig minister van Onderwijs Pascal Smet (2010) werd het euvel bij naam genoemd:ons onderwijssysteem reproduceert de sociale ongelijkheid veeleer dan ze te milderen. Beide nota’s opteerden voor een brede gemeenschappelijke eerste graad en een verbrede tweede graad, en voor het afbreken van de bestaande schotten tussen algemeen vormend,technisch en beroepssecundair onderwijs. Deze stappen naar een meer comprehensief systeem kwamen in2013 hevig onder vuur te liggen van de meer elitaire onderwijsmilieus en van de rechtse politieke krachten, de N-VA van De Wever. Het voorlopige resultaat is het masterplan van 4 juni 2013 dat door de protagonisten verschillend wordt geïnterpreteerd maar zeker geen eindpunt betekent in de discussie. De argumenten die in het boek worden aangebracht voor een veelzijdige vorming en een langere gemeenschappelijke stam, blijven relevant.

Het jongste rapport (3) van CEDEFOP, het Europees Centrum voor de Ontwikkeling van de Beroepsopleiding, bevestigt een tendens die al een twintigtal jaren merkbaar is en door de crisis nog versterkt wordt: de polarisatie van de arbeidsmarkt. De markt eist zonder twijfel een groter aantal hooggekwalificeerde arbeidskrachten,maar tezelfdertijd is er een sterke toename van de vraag naar laaggekwalificeerde arbeid, vooral in de sector van de nieuwe diensten: verkopers, kassiers, bestuurders van bestelwagens, arbeiders in fastfood- en in onderhouds- en schoonmaakbedrijven, bij de bewakings- en veiligheidsfirma’s, … Wie enkel redeneert vanuit de behoeften op de arbeidsmarkt, zal het misschien niet nodig vinden om het onderwijsniveau voor alle jongeren op te tillen.

De keuze voor meer gelijkheid op school is in de eerste plaats een politieke keuze. De vragen die bij het uitzetten van het onderwijsbeleid moeten primeren zijn: wat verwachten wij van ons onderwijs? Welk onderwijs willen wij voor welke maatschappij? Zijn wij bereid om – samen met de mannen en vrouwen in de scholen – in dat onderwijs van de toekomst te investeren?

De generaties die zich vandaag op de schoolbanken bevinden, zullen te maken krijgen met crisissen zonder voorgaande: schaarste van energie en grondstoffen, stijging van de armoede, sociale ongelijkheid in de steden, drastische inperking van de mobiliteit, schrijnende Noord-Zuid-verhoudingen, voedselschaarste, opwarming van het klimaat, privatiseringsplannen van het water, migratiebewegingen en toestroom van vluchtelingen, bodem-, water- en luchtvervuiling, een afvalberg, toenemend communautarisme en nationalisme, … Als wij willen dat onze leerlingen van vandaag morgen onderlegde burgers worden die in staat zijn om al deze vraagstukken te begrijpen, moeten we hen wapenen met een ruime bagage, niet alleen van basiscompetenties maar ook van geschiedenis, aardrijkskunde, wetenschappen, technologie, economie en wiskunde.

Democratisering van het onderwijs impliceert het democratisch recht om uit de onwetendheid te geraken om zo effectief te kunnen deelnemen aan het maatschappelijke debat. Wat heb je anders aan democratische rechten? Dankzij het internet heeft iedereen toegang tot een equivalent van tientallen bibliotheken. Maar als je op school geen coherente kennisgehelen, referentiekaders en inzichten hebt aangeleerd, zal je die grote hoeveelheid informatie niet kunnen kaderen en interpreteren.

De uitdagingen worden bovendien almaar complexer. Mondialisering en globalisering verveelvoudigen de mogelijke gevolgen van elke politieke beslissing, van elke technologische of economische keuze. Het versnelde ritme waarmee alles verandert, betekent ook minder tijd om na te denken alvorens te handelen. Meer dan ooit heeft de democratie onderlegde burgers nodig die in staat zijn om op een alerte wijze mee te debatteren over ingewikkelde maatschappelijke vraagstukken, burgers die in staat zijn om historische achtergronden te vatten, technologische factoren, milieu-uitdagingen, economische en sociale gevolgen, …De echte democratische en emanciperende school is die school die alle jongeren, in het bijzonder zij die uitgesloten worden en de paria’s van de maatschappij dreigen te worden, de intellectuele wapens verschaft die hen in staat stellen om de maatschappij te begrijpen en om te strijden voor een betere wereld.

Tegenover de jongeren die schoolmoe zijn, en moe van de kennis die wij onderwijzen, moeten we de moed hebben om beroep te blijven doen op hun hogere-orde vaardigheden en hen te helpen om aan te knopen met een positieve houding tegenover de school en het leren. We moeten hen durven zeggen: ‘Leer! Studeer! Verslind boeken! Niet om te “slagen”. Niet om jezelf te verrijken en anderen te domineren. Maar om de wereld te begrijpen en in staat te zijn mee een andere wereld uit te bouwen, een wereld met meer rechtvaardigheid,meer gelijkheid, meer onderling respect, een wereld waarin we streven naar de duurzame bescherming van het milieu en een halt toeroepen aan barbaars oorlogsgeweld.’

Romy Aerts

Voorzitster van de lerarenorganisatie Oproep voor een democratische school (Ovds) (juli 2013)

Voor boekbesprekingen van “De school van de ongelijkheid”, klik HIER.

Voetnoten

1 OECD, ‘Are countries moving towards more equitable eduation systems?’, in PISA in Focus, vol. 2, 2013.

2 OECD, Education at a glance 2012, p. 98-100.

3 CEDEFOP, Future skills supply and demand in Europe. Forecasts 2012, 2012.