Oplossingen voor onderwijsongelijkheid (verslag onderwijsdebat op Manifiesta)

Facebooktwittermail

Veel volk op Manifiesta op 8 september 2018. 12000 deelnemers voor het feest van de solidariteit, alleen al die mooie opkomst is een signaal dat er een sterke onderstroom is van warme mensen, met een open blik op de wereld en strijdbaar om die te verbeteren. Een groot aanbod aan interessante debatten ook, vaak moesten we moeilijke keuzes maken. Het is dan ook fijn dat er voor het debat over ongelijkheid in het onderwijs, georganiseerd in samenwerking met School Zonder Racisme, een volle tent was. De aanwezigen hebben gelijk gekregen.  Nico Hirtt, Josefien De Leersnyder en Fred Mawet gaven bevlogen uiteenzettingen, die de problemen duidelijk stelden maar ook oplossingen naar voor schoven.

Ayse Yigit, lijsttrekker voor de PVDA in Houthalen-Helchteren en leraar in een centrum voor volwassenenonderwijs, opende met een persoonlijke getuigenis. Als lerares Turks voelt ze veel interesse voor haar moedertaal, wat haar zelfvertrouwen voedt. Bij haar eigen kinderen merkt ze dan weer hoezeer het verwachtingspatroon van leraren en omgeving inwerkt op de keuzes en de resultaten. Zelfs kinderen met goede resultaten worden naar “lagere” richtingen doorverwezen. Ze vreest dat kinderen hun dromen zullen verliezen op deze manier. Toch is ze ook wilskrachtig, en hoopvol dat verandering mogelijk is.

Nico Hirtt: systemische oorzaken van onderwijsongelijkheid

Nico Hirtt van Ovds besprak de ongelijkheid op school aan de hand van cijfers uit het PISA-onderzoek. Vlaanderen en de Franstalige gemeenschap scoren, na Frankrijk, het slechtst voor sociale ongelijkheid. De leerlingen uit het armste kwartiel scoren in Vlaanderen 112 punten lager dan die uit het rijkste, als het om wiskunde gaat. In Finland, Noorwegen en IJsland noteren we verschillen van 67 punten of minder.
Sommigen verklaren dat door een vrij grote aanwezigheid van kinderen met een migratieachtergrond in onze scholen. Volgens Hirtt kan dat kloppen voor de Franstalige gemeenschap, met meer dan 20% kinderen uit de migratie, maar gaat dat niet op voor Vlaanderen, waar slechts 10% van de scholieren tot de 1ste of 2de generatie migranten behoort.
In de Franstalige gemeenschap zien we dat de verschillen in schoolse resultaten eigenlijk te maken hebben met de socio-economische positie van de kinderen. Migrant of niet, de rijksten scoren goed en de armsten zwak. In Vlaanderen is dat niet het geval. Veel meer dan in andere landen kennen migrantenkinderen bij ons een extra nadeel.
Het blijkt dat de scholen zelf ongelijk zijn. In Franstalig België zit 1 kind op 2 op wat Nico Hirtt een ghettoschool noemt: een school met een uitgesproken arme of rijke populatie.
Die segregatie heeft voor een groot deel te maken met de vroege oriëntatie van leerlingen. In praktijk komt het erop neer dat kinderen van 12 jaar al opgedeeld worden in niveaugroepen, met een oriëntatie naar abstract (algemeen, gericht op doorstroom naar het hoger onderwijs), technisch of beroepsgericht onderwijs. Bij die oriëntatie zie je een sterke overeenkomst op basis van het inkomen. Op 15 jaar zitten van het armste deciel minder dan 20% kinderen in het aso, bij het rijkste deciel loopt dat op tot bijna 90%. De oriëntatie gebeurt met andere woorden niet op basis van talent, maar volgens sociale afkomst.
Daarnaast speelt ook de indeling van ons onderwijs in netten een rol: het officieel onderwijs kent een relatief armere populatie dan het vrij onderwijs. Tenslotte speelt ook de problematiek van het zittenblijven: eerder dan zwakke kinderen extra aandacht te geven, laat men ze een jaar overzitten.
Nico Hirtt stelt enkele oplossingen voor. Om te beginnen moeten we meer investeren in het basisonderwijs, om daar de kinderen die dat nodig hebben meer aandacht te geven. Kleinere klassen dus.
Met rijke en arme scholen moet ook komaf gemaakt worden, bijvoorbeeld door een ander inschrijvingsbeleid dat een betere sociale mix bevordert.
Ook wil Hirtt een meer inclusieve praktijk in de lessen. Kinderen die zwak zijn voor wiskunde zouden niet in richtingen met weinig uren wiskunde moeten zitten, maar juist in richtingen met meer uren waarin ze dezelfde noodzakelijke leerstof trager kunnen verwerken. Ook het uitstellen van de oriëntatie is belangrijk, na een gemeenschappelijke stam tot 16 jaar.

Josefien De Leersnyder: psychologische factoren bij onderwijsongelijkheid

Josefien De Leersnyder van de Universiteiten van Leuven en Amsterdam pikte aan bij de uiteenzetting van Nico Hirtt. In Vlaanderen ondervinden kinderen met een migratieachtergrond een extra nadeel op school. Ook kinderen uit welvarende migrantengezinnen presteren op school zwakker dan hun leeftijdsgenoten zonder migratieachtergrond. Het blijkt zelfs dat er verschillen zijn tussen kinderen waarbij eenzelfde IQ gemeten wordt: migrantenkinderen met een uitgesproken hoog IQ blijken vaak hooguit tot de middengroep te behoren als het over schoolse prestaties gaat.
De Leersnyder zoekt de oorzaken in de psychologie, meer bepaald in de manier waarop we naar diversiteit kijken.
Er worden 3 modellen onderscheiden om als school met diversiteit om te gaan.
Er is de assimilationistische blik, waarbij het de bedoeling is dat de minderheidsgroepen zich zoveel mogelijk aanpassen aan de meerderheid. Voorbeelden zijn het invoeren van een hoofddoekenverbod, en het verbieden van het spreken van de thuistaal, zelfs op de speelplaats.
Daarnaast is er een kleurenblinde aanpak, die stelt dat de socio-culturele achtergrond er niet toe doet, en die iedere leerling gelijk probeert te behandelen.
Ten slotte is er de interculturele aanpak, waarbij de school eraan werkt om kinderen met alle achtergronden zich welkom te laten voelen in een sfeer van ontmoeting en dialoog.
Onderzoek van de KULeuven wijst uit dat kinderen afkomstig uit etnische minderheden zich minder goed thuis voelen op een assimilationistische school. In een school met een meer interculturele aanpak verbetert hun tevredenheid, zonder dat die van de autochtone leerlingen afneemt.
Ook wat schoolse prestaties betreft zijn er opvallende vaststellingen. Bij een kleurenblinde school scoren de allochtone leerlingen gevoelig slechter dan de autochtone.Bij een interculturele school verbeteren de prestaties van beide groepen, en is het verschil tussen autochtone en allochtone leerlingen veel kleiner.
Het probleem met kleurenblinde scholen is volgens De Leersnyder dat ze problemen die de leerlingen buiten de school ondervinden niet erkennen. We worden niet gelijk behandeld op de arbeidsmarkt, op de woningmarkt of door de politie. De school heeft geen antwoord op deze verschillen, waardoor de leerling ze internaliseert. Hij denkt dat het aan hemzelf ligt, voelt zich slechter, legt de lat voor zichzelf lager en bereikt minder goede resultaten.
Een meer interculturele school geeft taal om vooroordelen te benoemen en te counteren. Het culturele verschil wordt als een meerwaarde getoond. Ook leerkrachten durven stil te staan bij hun eigen onuitgesproken vooroordelen over leerlingen.
School Zonder Racisme kan scholen helpen na te denken over hun eigen aanpak, en voorstellen doen om een meer interculturele blik te ontwikkelen in het schoolbeleid.

Fred Mawet: krachtsverhoudingen ontwikkelen

Fred Mawet van de (Franstalige) leerkrachtenorganisatie Cgé (Changement pour l’égalité) stelde haar organisatie voor als militant tegen ongelijkheid. De codes en de verhouding tot de kennis die in scholen geldt zijn die van de heersende klasse. Als je niet fier kan zijn op wat je bent, is het moeilijker om goede resultaten te behalen. Mawet ziet de school als een hindernissenparcours waar we niet gelijk aan de start komen. Een voorbeeld is het werken met huiswerk: een kind met een comfortabele studeerkamer heeft een grote voorsprong op kinderen die hun slaapkamer moeten delen.
Mawet had het vooral over de ontwikkelingen in Franstalig België, het zogenaamde Pacte d’excellence. Ze noemt het een ambitieus project, met een langetermijnvisie. Toch is het pact geen gewonnen zaak. Om tot een goede onderwijshervorming te komen moeten progressieve onderwijsorganisaties front vormen met de ouders uit de volkse klassen. Dat doet Cgé samen met de coalition des parents des millieux populaires. Een concreet voorbeeld zijn huiswerkklassen. Ook de lerarenopleidingen moeten meer aandacht hebben voor socio-economische verschillen tussen leerlingen.