Voorstelling van “Het onderwijsdebat” door Ides Nicaise

Facebooktwittermail

In april verschijnt bij de uitgeverij EPO het boek “Het onderwijsdebat. Waarom de hervorming van het secundair broodnodig is.”

Het is geschreven door een tiental professoren en onderzoekers van de universiteiten van Leuven, Gent, Brussel en Antwerpen. Hieronder volgt een eerste kennismaking met het opzet en de inhoud van het boek.

Wie zijn de auteurs?

Ides Nicaise, Bram Spruyt, Mieke Van Houtte, Dimo Kavadias, Jan Ardies, Jelle Boeve-De Pauw, Jeroen Lavrijsen, Lore Van Praag, Ilse Laurijssen, Simon Boone, Nadine Engels, Katrien Struyven, Catherine Coubergs.

Verder wordt elk hoofdstuk ingeleid door een praktijkverhaal. Hieraan werkten mee: Wim Dehaene, Walter Pauli, Herman Reynders, Ludo De Caluwé, Piet Van Trier, Peter Hinssen e.a.

Waarom dit boek?

De geplande hervorming van het secundair onderwijs was één van de zwaarste agendapunten van de uittredende Vlaamse Regering, en zal dat ongetwijfeld tijdens en na de verkiezingen blijven. Het debat over de hervorming is hevig – en soms teveel ‘vanuit de buik’ gevoerd geweest. Dit boek wil dit debat meer diepgang geven. Het is geschreven door een groep wetenschappers van de vier grote Vlaamse universiteiten (Leuven, Gent, Brussel en Antwerpen), die recent heel wat onderzoek verricht hebben naar thema’s die nauw aansluiten bij die hervorming. Het gaat in op de fundamentele vragen, en licht het Masterplan van de Regering Peeters-II kritisch door. Het pleit onverbloemd voor een meer doortastende hervorming.

Waarom is die hervorming broodnodig ?

Omdat het onderwijs onze jongeren moet voorbereiden op de gemondialiseerde, post-moderne, hoogtechnologische en superdiverse samenleving van de 21ste eeuw. Jawel, het Vlaamse onderwijs behoort inzake kwaliteit tot de Europese top: de gemiddelde prestaties van onze leerlingen inzake wiskunde en wetenschappen zijn uitstekend. En jawel, zelfs achtergestelde groepen (kansarmen, migranten) doen het in Vlaanderen niet slechter dan elders.Maar dat is niet genoeg.Het gevaar is groot dat de zelfgenoegzaamheid uitmondt in inertie, want nu reeds boeren we stilaan achteruit in internationale rankings.

Het huidige secundair onderwijs heeft vorm gekregen in de jaren ’50 en ’60 van vorige eeuw, en is nog steeds in wezen op die leest geschoeid.

-*In die tijd studeerde een minderheid van de jongeren af met een secundair diploma, en was het niet evident grote groepen arbeiderskinderen te laten voortstuderen. Vandaag beginnen twee op drie jongeren aan het hoger onderwijs, maar sneuvelen velen daar omdat het secundair onderwijs hen niet op verder leren heeft voorbereid.

-*In de jaren ’50 steunde de Vlaamse economie voor het grootste deel op traditionele industriële productie, terwijl ze vandaag gericht is op kennisdiensten en spitstechnologie. Toch vormen technische en wetenschappelijke richtingen op school nog steeds een ‘tweede keuze’.

-*De arbeidsmarkt wordt steeds grilliger. Of we dat nu goed vinden of niet, flexibele leer- en arbeidsloopbanen vergen van schoolverlaters vooral brede sleutelvaardigheden en een regelmatige bij- en omscholing. Toch worden nog allerlei secundaire studierichtingen ingericht alsof een schoolverlater klaar moet zijn voor een vaste loopbaan in één segment.

-*In onze vergrijzende samenleving wordt het demografisch evenwicht hersteld door migratie. Onze steden worden super-divers, maar ons onderwijs heeft grote moeite met deze heterogeniteit en multiculturaliteit onder de leerlingen: ondanks verbeteringen is de prestatiekloof tussen autochtone en allochtone jongeren haast nergens zo groot als in Vlaanderen. Het wordt een gigantische verspilling van talent en een sociale tijdbom.

-*Last but not least, wordt de afstand tussen de burger en het beleid steeds groter. Europa kampt niet alleen met de zwaarste economische crisis sinds de Tweede Wereldoorlog, maar ook met een angstwekkende vertrouwenscrisis. Het sociale leven wordt stilaan overwoekerd door marktwetten, en de zo geroemde democratische Europese tradities worden ondermijnd door een exploderende ongelijkheid en machtspolitiek. In deze context studeert nog een groot deel van onze jongeren af met onvoldoende burgerschapscompetenties, en zelfs met rancune tegen de school en de samenleving. Dit werkt de crisis van de democratie in de hand. We mogen dit niet laten gebeuren.

Korte inhoud

In het eerste hoofdstuk schetsen de auteurs de contouren van het debat over de geplande hervorming. Ze herinneren kort aan het opzet en de voorgeschiedenis van de operatie, en lichten vervolgens het Masterplan van de Regering-Peeters II kritisch door.
In de volgende hoofdstukken, afgewisseld met praktijkverhalen als ‘intermezzi’, worden de meest fundamentele vragen over de onderwijshervorming meer diepgaand wetenschappelijk onderzocht.

Hoofdstuk 2 geeft een overzicht van onderzoeksbevindingen over het belang van technische vorming in het basis- en secundair onderwijs: het gaat zowel om een technische basisgeletterdheid voor elke jongere, als om het motiveren van leerlingen voor meer technische en wetenschappelijke studierichtingen. Dit is een agenda die in het ganse hervormingsdebat wat onderbelicht is gebleven.

In hoofdstuk 3 wordt duidelijk waarom die technologische dimensie in ons huidig secundair onderwijs onderontwikkeld blijft: de oriëntering naar TSO en BSO gebeurt thans op basis van negatieve criteria (falen op wiskunde of taal) en leidt dan ook a priori tot een negatief imago van deze onderwijsvormen. Jongeren zijn zich hiervan terdege bewust en gaan die studiekeuze ook als een beperking van hun toekomstkansen beschouwen.Om diezelfde reden mijden de sterkste ‘technische knobbels’ vaak het TSO en BSO.

Het vierde hoofdstuk analyseert de gevolgen van die beeldvorming op de ontwikkeling van specifieke subculturen binnen de huidige onderwijsvormen (ASO, TSO, KSO en BSO). Vooral in het BSO treft men een subcultuur aan die gebaseerd is op een gevoel van futiliteit, waardoor jongeren de armen laten zakken of zelfs ronduit gaan dwarsliggen. Ook leerkrachten ontwikkelen verschillende subculturen naargelang de onderwijsvorm waarin ze lesgeven. Meer heterogene, gemengde scholen hebben veel minder last van dat soort subculturen, en wel om twee redenen: minder ‘demotiegevoelens’ bij leerlingen die moeilijker studeren en een positieve invloed van de sterke leerlingen.

In hoofdstuk 5 worden de politieke effecten op nog langere termijn bestudeerd. In onderwijssystemen met vroege oriëntering (tracking) monden de futiliteits- en demotie-gevoelens niet zelden uit in wrok ten aanzien van de samenleving. De beschotten tussen onderwijsvormen gaan bovendien gepaard met sociale en etnische segregatie, die aanleiding geven tot onderling sociaal misprijzen en afgunst. Dit alles vertaalt zich op latere leeftijd in wantrouwen, negatieve attitudes ten aanzien van minderheden en tegenover de overheid. Internationaal vergelijkend onderzoek over burgerschapsattitudes bij jongeren toont dat Vlaamse jongeren inderdaad meer ondemocratische attitudes vertonen dan in andere landen, en het verband met de onderwijsstructuren wordt wetenschappelijk onderbouwd.

Het zesde en het zevende hoofdstuk focussen op de sociale ongelijkheid in de studieoriëntering in het huidige Vlaamse onderwijs. Vooreerst wordt aangetoond dat – na controle voor prestaties in het verleden – jongeren uit lagere sociale milieus méér terecht komen in de zwakkere studierichtingen, waardoor hun potentieel onderontwikkeld blijft en sociale ongelijkheden van generatie op generatie bestendigd worden. Vervolgens blijkt hoe de B-attesten, die bedoeld zijn om falen te voorkomen, in werkelijkheid verworden zijn tot een instrument dat de sociaal ongelijke kansen in de hand werken.

Na deze uitgebreide analyse van tekorten van ons huidig systeem, en vergelijking met andere, meer comprehensieve onderwijssystemen, blijft de vraag of een hervorming geen te grote risico’s inhoudt. Sceptici vrezen vooral een neerwaartse nivellering van de kwaliteit. Hoofdstuk 8 kijkt naar de feiten: een (goede) hervorming leidt veeleer tot een sterke prestatieverbetering van de zwakkere leerlingen, zonder dat de toppresteerders daar iets moeten voor opofferen. De internationale evidentie hieromtrent wordt steeds overtuigender.

In het voorlaatste hoofdstuk gaan de auteurs uitvoerig in op de implicaties van de hervorming voor de leerkracht op de klasvloer. Het uitzicht is efficiënter en rechtvaardiger onderwijs, maar het vergt in de overgangsfase een grote investering in nieuwe pedagogische en didactische methoden, en in professionalisering. Hoofdstuk 9 bevat een overzicht van de wetenschappelijke inzichten op dat vlak en schetst de voorwaarden opdat leerkrachten erin slagen deze bocht te maken.

Het boek wordt afgerond met een terugblik op het Masterplan. Op basis van de kernbevindingen uit de diverse bijdragen formuleert de auteursploeg een aantal aanbevelingen voor het welslagen van de hervorming. Naast meer radicale ingrepen op langere termijn bepleiten zij kleinere maatregelen op korte termijn, opdat het plan dat op tafel ligt niet a priori zou verwateren. Een halfslachtige hervorming als gevolg van onbeslechte discussies en ambigue compromissen zou immers alleen tot nieuwe teleurstellingen leiden – met ernstige economische, sociale en politieke gevolgen voor Vlaanderen.

Meer info (uittreksels en bestellingen) over het boek vind je bij de uitgeverij EPO