De supersamenwerker: “We zijn intelligent omdat we sociaal zijn”

Facebooktwittermail

Dokter Dirk Van Duppen is op 30 maart overleden. Hij wist sinds eind augustus 2019 dat hij pancreaskanker had. In de korte tijd die hem nog restte, heeft hij nog veel conferenties en interviews gegeven. Hij schreef (met Thomas Blommaert) nog een boek over zijn leven: “Zo verliep de tijd die me toegemeten was”. Zijn enorme inzet en verdiensten als sociaal bewogen dokter en politiek activist krijgen het respect van veel mensen, tot ver buiten de kring van “Geneeskunde voor het volk” of de PVDA.

Dirk was ook een wetenschapper. Het boek “De Supersamenwerker” dat hij samen met Johan Hoebeke schreef, noemde hij “het sluitstuk van hoe ik over de mens en de samenleving denk”. Nee, we zijn geen koele, op winst beluste wezens. De mens is, evolutionair gezien, juist een supersamenwerker. Het is een boek dat ook heel wat lessen bevat over hoe mensen leren en hoe het onderwijs zou kunnen verbeterd worden. Rutger Bregman, auteur van “De meeste mensen deugen wel” schreef “Dirk Van Duppen is een icoon. Een scherp denker, een sociale strijder – en steeds zijn tijd ver vooruit”.

Hieronder publiceren we een interview dat het maandblad Solidair in 2016 had met Dirk en Johan Hoebeke, co-auteur van “De supersamenwerker”.

“Wij als mens zijn super-empathisch, super-sociaal en daardoor ook super-samenwerkend”, zo vatten Dirk Van Duppen, arts en voorzitter van Geneeskunde voor het Volk, en Johan Hoebeke, voormalig onderzoeksdirecteur aan het Franse Centre National de Recherche Scientifique, de hoofdstelling van hun boek De Supersamenwerker samen. “Want de natuurlijke selectie blijkt te zijn gebeurd op die eigenschappen. Bovendien er is een co-evolutie tussen ons supersociaal zijn en onze menselijke intelligentie. Dat is belangrijk, want dat geeft ons die unieke menselijke intelligentie. Doordat we sociale leermachines zijn, en dus onze kennis collectief kunnen opbouwen, zijn wij in staat om de hele wereld te bewonen. En de omgeving te veranderen naar onze biologische behoeften.”

De laatste jaren waren er een aantal opzienbarende evoluties in de wetenschap. Welke bevindingen hebben de kijk op de mens ingrijpend bijgestuurd?

Johan Hoebeke. Een eerste doorbraak kwam er in de moleculaire biologie. In de jaren 1980 tot 1990, eigenlijk tot 2003, was alles gericht op genetica. Alles kon verklaard worden aan de hand van DNA, dacht men: wat de mens is, wat het verschil is tussen mens en aap, hoe we ziektes zouden genezen, enzovoort. In 2003 was het menselijk genoom volledig in kaart gebracht. Men vond inderdaad een pak DNA, maar men kwam tot de conclusie dat 98% daarvan geen gen was. Ze noemden dat “junk DNA”, rommel-DNA, want voor hen was het gen alles. En wat bleek uiteindelijk? Het menselijk genoom telt 20.368 genen, en dat is ongeveer even veel als het fruitvliegje. Men had gedacht dat het er een pak meer waren, want anders viel toch moeilijk uit te leggen hoe de mens mens geworden is. Bovendien, de helft van de genen die je bij de mens vindt, vind je ook bij het fruitvliegje. In 2013 verscheen een artikel in Nature met de titel: “The more we know, the more we know that we don’t know”. Men kwam tot inzicht dat het helemaal niet gaat om junk-DNA. Een groot deel heeft een functie.

Het gen op zich is niks. Het is de context van het gen die maakt dat het gen op bepaalde ogenblikken in mindere of meerdere mate kan worden aan- en uitgezet. Er is een heel netwerk dat maakt dat een gen zijn functie uitvoert. Een verandering in de omgeving kan zelfs een verandering in het genoom teweegbrengen. Voor genetici was zoiets ketterij.

Dirk Van Duppen. Een ander aspect van de genoomontdekking is dat we nu een vrij nauwkeurige moleculaire klok hebben. Aan de hand van verschillen in DNA kun je van twee soorten bepalen wat de gemeenschappelijke voorouder was. Daardoor weten we dat er tussen de mens en de chimpansee zes miljoen jaar verschil is. Zes miljoen jaar geleden hadden we een gemeenschappelijke voorouder. Met de gorilla hebben we tien miljoen jaar geleden een gemeenschappelijke voorouder. En met de orang-oetan is het achttien miljoen jaar geleden.

Waarom is dat nu belangrijk? Het geeft de kans om in de experimentele psychologie een soort teletijdmachine in te voeren. Tussen het gedrag van mensenkinderen en het gedrag van chimpansees is er een gigantisch verschil. Dat wil zeggen dat de mens over die zes miljoen jaar een bijzondere evolutie heeft doorgemaakt die bijzonder complex en snel is. Door vergelijkend onderzoek met mensenkinderen en chimpansees kun je zien op welke punten de mens uniek is geëvolueerd.

Op welk punt heeft die kennis voor een doorbraak gezorgd?

Dirk Van Duppen. Een groot doorbraakonderzoek vond in 2007 plaats door de Amerikaanse ontwikkelingspsycholoog Michael Tomasello, waarbij hij 105 chimpansees, 105 mensenkinderen en 35 orang-oetans onderwierp aan twee series van testen. Een eerste serie mat de fysieke intelligentie: wat is meer/min, wat komt voor/na, wat is oorzaak/gevolg en hoe oriënteer je je geometrisch? Een tweede serie ging over sociale vaardigheden: in welke mate kan men samenwerken, is men helpend voor elkaar, in welke mate heeft men een theory of mind ontwikkeld – dat betekent dat je de gevoelens, intenties, gedachten van anderen kunt inschatten en voorspellen? Uit dat onderzoek blijkt dat chimpansees op het vlak van fysieke intelligentie iets beter scoren dan mensenkinderen van 2,5 jaar. Maar dat op de sociale vaardigheden mensenkinderen dubbel zo hoog scoren, al vanaf die jonge leeftijd.

Dat onderzoek werd nog eens overgedaan, maar de onderzoekers bleven toen die groepen twee jaar lang volgen. Ze zagen dat chimpansees compleet stagneerden op beide intelligentieniveaus en dat de mensenkinderen spectaculair groeiden, zowel sociaal als fysiek. Daaruit bleek na verder onderzoek dat er een oorzakelijke relatie is tussen de sociale vaardigheden die bij de mens in belangrijke mate al evolutionair zijn ingeslepen, en zijn intellectuele intelligentie door het sociaal leren. In de experimentele psychologie is dat de grote doorbraak van de laatste tien jaar. En dat heeft het mensbeeld compleet veranderd.

Een derde doorbraak is in de neurowetenschappen, dankzij de fMRI, dat zijn functionele hersenscans waarbij je het zuurstofverbruik door het zenuwstelsel in kaart kunt brengen. Zo kun je zien welk deel van de hersenen werken op welk moment. De doorbraak bestaat erin dat er minstens tien neurobiologische gereedschappen ontdekt zijn die gereedschap zijn voor prosociaal gedrag en die bij de mens zeer sterk zijn ontwikkeld. Dat verhaal is begonnen met de spiegelneuronen.

Spiegelneuronen?

Dirk Van Duppen. De spiegelneuronen zijn in de jaren 90 ontdekt. Een Italiaanse wetenschapper deed testen met resusaapjes. Hij onderzocht de grijpfunctie van die aapjes en waar die functie zich in de hersenen situeerde. Hij stak elektroden op een bepaalde zone. Telkens een aapje een pindanootje vastnam, werden die neuronen actief. Toen een van de onderzoekers zelf een pindanootje vastnam en een aapje dat zag, ontdekte men toevallig dat bij het aapje diezelfde neuronen actief werden. Wat dat aapje zag, had dus een effect op diezelfde functies in zijn eigen hersenen. Men is dat spiegelneuronen gaan noemen. En die zijn ook bij de mens sterk ontwikkeld. Men denkt nu dat die spiegelneuronen mogelijk de neurobiologische basis zijn voor empathie, maar zeker voor imitatie, wat belangrijk is voor sociaal leren.

Een ander doorbraak situeert zich in de paleo-antropologie. Via CT-scans met hogeresolutiestraling kan men tegenwoordig van een stuk opgegraven schedel een 3D-print maken van de hele schedel, zoals ie was, inclusief gebit. Daaruit kan heel nauwkeurig bepaald worden wat de leeftijd was van het fossiel, maar ook hoe volwassen en seksueel rijp de mens was.

En in welk opzicht is dat van belang?

Dirk Van Duppen. De mens heeft een immens langere kindertijd dan de chimpansee. Er is ook geen ander zoogdier dan de mens dat een adolescententijd heeft. Dat zie je door die CT-scans evolutionair ontstaan in de fossielen van onze voorouders. Op een bepaald moment viel onze frank dat die immens lange kindertijd van de mens aan de basis ligt van het prosociale instinct van de mens.

Leg dat eens uit.

Dirk Van Duppen. Toen de mens begon rechtop te lopen, had dat veel voordelen. Onze handen kwamen vrij, we hadden een beter zicht over de savanne, ons lichaam kreeg meer afkoeling … Een nadeel was dat de bekkenuitgang versmalde, waardoor de geboorte moeilijker verliep. Toen de hersenen 2,5 miljoen jaar geleden ook nog eens explosief groeiden – van 450 gram naar 750 gram – maakte dat de geboorte nog moeilijker. De natuur heeft dat deels opgelost door ons prematuur te laten geboren worden.

Daardoor zijn wij het meest kwetsbare, meest afhankelijke, meest hulpbehoevende zoogdier. Vanuit die logica kan het niet anders dan dat de natuur ook prosociale instincten heeft geselecteerd, zowel bij de gemeenschap die dat kind grootbrengt, als bij de baby zelf, om die sociale interactie tot stand te doen komen. Doordat de kindertijd zo lang is en de hersengroei zo lang doorgaat – tot de mens volwassen is –, is de mens gebouwd om die sociale cultuur op te nemen. Dat is het unieke van de mens.

Als we het hebben over evolutie, dan hebben we het over Charles Darwin. Jullie leggen uit dat Darwin misbruikt wordt door bepaalde stromingen om een eigen agenda door te duwen.

Johan Hoebeke. Op een bepaald moment ontstond het “sociaal-darwinisme”, eigenlijk een idee van Herbert Spencer, een tijdgenoot van Darwin. Het kernidee van sociaal-darwinisten is dat alles gebaseerd is op struggle for life, competitie. Enkel de besten overleven. Als je dat extrapoleert naar de mensen, dan was het voor hen normaal dat het blanke ras superieur is, omdat de blanken over de hele wereld de overmacht hebben behaald. In hun idee waren andere rassen minderwaardig omdat ze in the struggle for life het onderspit hadden gedolven, dus moesten die verdwijnen.

De term sociaal-darwinisme is misleidend, omdat het het meest asociale denken is dat je je kunt inbeelden. En het is ook misleidend omdat Darwin er zelf niks mee te maken had en het zelfs ingaat tegen zijn denkbeelden. In zijn boek The Descent of Man heeft hij duidelijk aangetoond dat er zonder sociabiliteit geen sprake zou zijn van de mens.

Dirk Van Duppen. Het sociaal-darwinisme kende zijn climax in het nazisme. Nadat de nazi’s verslagen waren, kwam er een tegenbeweging tegen dat sociaal-darwinisme. Die werd belichaamd in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens uit 1948. Dat is een lijnrecht antwoord op het sociaal-darwinisme. Artikel 1: alle mensen zijn gelijkwaardig. Artikel 2: niemand mag gediscrimineerd worden om ras, afkomst, natonaliteit, godsdienst of overtuiging. En van artikel 22 tot 28 krijg je daar dan nog eens de sociale grondrechten in. Daarna kwam het neoliberalisme dat de ideeën van Spencer weer oppikte en uiteindelijk het overwicht haalde.

Jullie stellen dat het neoliberalisme voortvloeit uit het sociaal-darwinisme.

Dirk Van Duppen. In het neoliberalisme zijn er twee slagzinnen. Ten eerste, “There is no alternative”, of TINA, er niks aan te doen, dat is nu eenmaal de natuur en daar kun je niks veranderen. Een tweede slagzin is: “Er bestaat niet zoiets als een samenleving, alleen een verzameling individuen.” Elk individu staat tegenover de ander. Dat zijn zinnen die je letterlijk terugvindt bij Spencer. Die ideeën zijn gekopieerd door het neoliberalisme. En dat zie je vandaag allemaal terugkomen.

Zonder enige wetenschappelijke grondslag …

Johan Hoebeke. Klopt. Spencer was geen wetenschapper, maar een ideoloog. En de neoliberalen, dat zijn ook geen wetenschapsmensen, hè. De neoliberale economen, zoals von Hayek en Friedman hebben nooit wetenschap gedaan, maar ze hebben wel hun leer kunnen verspreiden, omdat ze veel financiële middelen kregen van de rijken der aarde.

Nu is er een nieuwe beweging die net tegen die neoliberale ideeën opkomt. En wat zien we nu? Dat de elite die ideeën probeert in het vakje van het boeddhisme te duwen, zodat ze onschadelijk worden voor hun wereldorde.

Dirk Van Duppen. Een uitloper van dat sociaal-darwinisme is ook dat armen zelf schuld hebben aan hun miserie. Ofwel omdat ze genetisch te zwak zijn, en dan moesten ze weg geselecteerd worden, ofwel lag het aan onwil. Toen ik nog OCMW-raadslid was onder het bestuur van OCMW-voorzitter Liesbeth Homans heb ik dat fenomeen in de praktijk gezien. Dat was het sociaal-darwinisme ten top.

Wat revolutionair is aan jullie boek is dat het aantoont dat empathie en solidariteit evolutionaire voordelen boden aan de mens, waardoor ze ingeslepen geraakten in de mens zelf. Kunnen jullie voorbeelden geven van hoe bepaald sociaal gedrag een evolutionair voordeel geworden is?

Dirk Van Duppen. Er is veel onderzoek gedaan naar de afhankelijkheid die de mens al van voor de geboorte heeft. Men ontdekte dat in primitieve maatschappijen van jagers en verzamelaars een zwangere vrouw onmogelijk zelf voldoende calorieën kon verzamelen om te overleven en haar embryo te doen groeien. In tegenstelling tot andere zoogdieren, kon een zwangere vrouw niet overleven.

En dan begint de geboorte. Een mensenbaby is compleet hulpeloos, op één ding na: zijn sociale interactievaardigheden. Een chimpanseebaby hangt de eerste zes maanden van zijn leven aan zijn moeder. Dat is alleen moeder-kind en niemand mag in de buurt komen. Maar mensenbaby’s zoeken al onmiddellijk contact met hun omgeving. De blikrichting van baby’s is bestudeerd en zelfs baby’s van enkele weken oud maken onderscheid tussen mensen en hoe ze reageren. Mensenbaby’s hebben al een zekere intuïtieve vaardigheid om hun omgeving en de mensen in te schatten.

En hoe helpt dat de mens vooruit?

Dirk Van Duppen. In 2012 was er een onderzoek waarbij men een groep mensenkinderen en een groep chimpansees een ingewikkelde puzzel deed oplossen. Daar zag je dat die mensenkinderen al heel snel het hoogste niveau bereikten en die apen bleven hangen. En hoe kwam dat? Die mensenkinderen hadden de neiging samen te werken, te communiceren. Dat was doorslaggevend om gezamenlijk de intelligentie op te bouwen om de puzzel op te lossen. Ze konden hun kennis cumuleren, dankzij uitwisseling.

Via neurologisch onderzoek is ook ontdekt dat er een correlatie is tussen de neocortex – het evolutionair nieuwe deel van onze hersenen – en de grootte van de groep waarmee er intensief kan samengeleefd worden. De hersenen tonen aan dat een mens is in staat om met 150 mensen vrij persoonlijke relaties te onderhouden. Er is een verband tussen de grootte van onze mensenhersenen en ons sociaal complex gedrag.

Tomasello omschreef het als volgt: “We hebben geen grote hersenen om als individu het genie uit te hangen, maar om de koppen bijeen te steken.”

Een andere wetenschapper, Joe Henrich van het Departement Human Evolutionary Biology van de universiteit van Harvard, stelt dat het sociale brein een noodzakelijke voorwaarde is om te komen tot het collectieve brein. Het collectieve brein, daaronder verstaat hij de gecumuleerde kennis van vorige generaties en van anderen. De foto van de cover van ons boek is op dat vlak symbolisch. Het is niet zo dat geniale ideeën ontstaan door op de schouders van een andere reus te gaan staan. Nee, ideeën ontstaan veeleer als er een piramide van dwergen is. En het is daarbij niet de grootte van de dwergen die telt, maar het aantal dwergen die een piramide kunnen vormen – en dus goed kunnen samenwerken – die bepalend is om het verst te kunnen kijken, en dus om als mensheid de grootste vooruitgang te kunnen boeken.

Op welke manier is dat bewezen?

Dirk Van Duppen. Henrich deed experimenten met studenten. Studenten moesten vraagstukken oplossen op een computer. De studenten werden verdeeld in twee groepen. Een groep waarin de problemen groepsgewijs werden opgelost en een groep waarin de studenten na elkaar – generatie na generatie – het probleem individueel moesten oplossen. De groepsgewijzen waren op alle vakken superieur tegenover de individuelen. In de groepsgewijze groep was de zwakste nog altijd sterker dan de sterkste in de individuele groep.

Welke factoren spelen er allemaal mee in die groepsprocessen om tot vooruitgang te komen?

Dirk Van Duppen. Er zijn drie factoren die er duidelijk uitspringen die bepalen hoe er het meest innovatie geboekt wordt. De eerste is de socialiteit, het samenwerken. Hoe groter de groep die kan samenwerken, hoe meer kans op innovatie. Een tweede is de betrouwbaarheid van de informatieoverdracht. Iedereen moet erop kunnen vertrouwen dat de kennis van de ander correct is. Een derde is diversiteit en tolerantie ten aanzien van diversiteit. Als er meer meningen getolereerd en aangemoedigd worden, stijgt ook de kans op innovatie.

Johan Hoebeke. Voor veel wetenschappers is dat evident. In de wetenschap werkt het nu eenmaal zo. Als je een hypothese naar voor brengt, probeer je dat op jouw manier te bewijzen. Als dat gelukt is, wil je zekerheid en vraag je aan andere mensen, die totaal andere experimenten doen, om te kijken of je bevindingen kloppen met hún experimenten. Simpelweg door de communiceren kun je je eigen hypothese verstevigen en andere mensen helpen hun hypotheses verder te zetten. En dat is de enige manier om aan wetenschap te doen.

Het probleem tegenwoordig, met al de patenten, is dat er niet meer aan wetenschap gedaan wordt. De kennis wordt verborgen gehouden voor geldgewin. Maar als dingen worden verborgen gehouden, kunnen ook de fouten niet worden opgespoord. Dat is geen wetenschap meer. Dat is manipulatie.

Zijn commons ook een vorm van solidariteit en empathie?

Dirk Van Duppen. De commons, dat is een gemeenschappelijk goed dat gemeenschappelijk beheerd wordt. Dat kan van alles zijn. Dat kunnen graslanden van herders zijn, of visgronden van vissers, of het internet, of de traphal van je appartementsgebouw, enzovoort.

De stelling van de neoliberalen is dat, bijvoorbeeld, als een groep herders gemeenschappelijk een bepaald grasland begrazen met hun kuddes, er dan één herder is die zijn schapen iets meer laat grazen dan de anderen, want hij kan er toch van profiteren. Daarop zullen andere herders hetzelfde doen en zal de gemeenschappelijke grond uiteindelijk kapot gaan. Commons kunnen volgens de neoliberale stelling niet blijven bestaan gezien de natuur van de mens. Dat noemen ze de “tragedy of the commons”.

De neoliberalen zien in de tragedy of the commons een argument om te privatiseren, en bij uitbreiding om alles wat in publieke handen is. het individu en de concurrentie zouden veel efficiënter zijn.

Nochtans zie je wereldwijd miljoenen commons die onder allerlei vormen toch vaak eeuwen blijven bestaan en erg goed kunnen functioneren.

Dirk Van Duppen. De Amerikaanse wetenschapster Elinor Ostrom ging op zoek naar commons die niet blootgesteld zijn aan multinationals en die toch eeuwenlang zijn kunnen blijven functioneren. In de jaren negentig maakte ze een systematische analyse van zo’n duizend commons en daaruit kon ze drie principes definiëren die in al die commons terugkwamen.

Ten eerste, er moet generositeit zijn. Iedereen moet spontaan bereid zijn samen te werken. Ten tweede moet er optimisme en vertrouwen zijn. Een derde is: je moet mild zin. Als iemand eens een slechte dag heeft, of iemand maakt fouten, dan mag je die niet onmiddellijk aan de kant schuiven. Er moet een zekere tolerantie zijn ingebouwd, maar bij die mildheid moeten er grenzen zijn. De bedriegers moet je sanctioneren en corrigeren.

Die drie principes kom je ook elders tegen. De Amerikaanse cultureel antropoloog Christopher Boehm onderzocht maatschappijen van jagers en verzamelaars om te zien hoe zij zo egalitair bleven. Hij komt eigenlijk ook terug tot die drie principes van generositeit, vertrouwen en mildheid.

En dan heb je ook nog wiskundige biologen, zoals Martin Nowak van Harvard, die mensen in spelsituaties bracht en vastlegde hoe ze op elkaar reageren. Die interactie goot hij in computermodellen. Zo ontdekte hij welke strategieën leiden tot de meest duurzame samenwerking. En ook hij kwam tot die drie regels.

En als je die regels toepast op onze huidige samenleving?

Dirk Van Duppen. Dan kom je uit bij een waardenpatroon dat heel dicht uitkomt bij een socialisme 2.0, hè.

Jullie ideeën botsen nogal met het heersende economische model, niet?

Dirk Van Duppen. In een neoliberaal markteconomisch systeem is het de economie die bepaalt dat je naar de winstmaximalisatie móet gaan. En wie daar niet in meespeelt, wordt door de concurrentie weggemaaid. In ons boek tonen we aan dat de menselijke natuur daar niet aan beantwoordt en ermee in botsing komt.

Wij zijn 200.000 jaar lang biologisch geëvolueerd om volgens een egalitair sociale ingesteldheid te leven en dat botst met de graaicultuur en de ongelijkheid die er nu zijn. Het maakt mensen psychisch en mentaal ziek. We besluiten het boek dan ook met een quote van de schrijver José Saramago: “Als de omstandigheden zo doorslaggevend zijn voor de mens, laat ons dan die omstandigheden menselijker maken.”

Hoe kunnen we de mens socialer maken?

Johan Hoebeke. Wat wij proberen te doen, is juist dat: de mensen duidelijk maken wat ze moeten doen om meer menselijk te worden. Als dat meer en meer naar voren komt, als meer en meer mensen zich bewust zijn dat het zo niet verder kan…

Als we willen overleven, moeten we weer gaan nadenken over de gebruikswaarde van de zaken, niet over de winstwaarde van de zaken. Er zijn twee opties: ofwel gaat het systeem kapot, ofwel gaat de mens kapot en het systeem daarbij. Er is geen andere optie dan werken aan een betere samenleving.

Jullie hebben het boek samen geschreven. Zijn jullie zelf ook supersamenwerkers?

Johan Hoebeke. Het is het mooiste voorbeeld van hoe een plus een, meer is dan twee. Het bewijst dat als je met twee samenwerkt, er meer uitkomt dan dat je allebei in je eentje aan iets werkt. Als de neoliberalen zeggen dat het de grootste individuen zijn die de grootste dingen hebben ontdekt, dan zijn ze mis. Apple heeft zijn producten gebaseerd op publiek onderzoek in de VS. Google maakte gebruik van militaire toepassingen. Alsof Steve Jobs en Bill Gates alles zelf hebben ontdekt.

Ze kennen elkaar al sinds de jaren 1970. Dirk Van Duppen kennen we ondertussen als dokter bij Geneeskunde voor het Volk, gemeenteraadslid voor de PVDA in Antwerpen en auteur van het veelbesproken antifarma-industrieboek “De Cholesteroloorlog”, maar in die tijd was hij nog gewoon een “snotaap” die actief was in de Communistische Jeugdbond in Turnhout. In de progressieve kringen aldaar liep hij al eens Johan Hoebeke tegen het lijf, die actief was in de AIB, de Anti-Imperialistische Bond. “Dirk heeft nog op mijn kinderen gebabysit”, lacht Hoebeke.

Zijn linkse sympathieën kostten Johan Hoebeke destijds wel zijn job als onderzoeker bij farmabedrijf Janssen Pharmaceutica. Activisme bij de AIB, dat kon er bij topman Paul Janssen niet in en Hoebeke werd de deur gewezen. Al blijkt later wel – o ironie – dat het net Johan Hoebeke was die Paul Janssen had geïnspireerd om als een van de eerste westerse kapitalisten het potentieel van China in te zien. Zijn ontslag bleek voor Johan Hoebeke zelf echter een zegen. Hij vond zijn weg in de wetenschappelijke wereld, waar hij het na omzwervingen in Kinshasa en Göteborg schopte tot hoofd van het Moleculair en Celbiologisch Instituut van het Centre International de Recherche Scientifique aan de universiteit van Straatsburg.

Zo’n dertig jaar lang verloren Van Duppen en Hoebeke elkaar uit het oog, allebei druk bezet en bezig met de wereld te verbeteren op hun respectievelijke domeinen. Tot Hoebeke in Frankrijk met pensioen moest en weer naar het vaderland kwam afgezakt. De twee oude makkers vonden elkaar terug in de vriendschap en de wetenschap. Ze gaven allebei de cursus over evolutieleer en Darwinisme op de Marxistische Zomeruniversiteit, wat uiteindelijk leidde tot de vraag van een van hun cursisten: “Zouden jullie daar eens geen boek over schrijven?” De rest is geschiedenis.

Han Soete, Nick Dobbelaere

Dit artikel verscheen in Solidair, oktober 2016

Het boek “De Supersamenwerker”, Dirk Van Duppen en Johan Hoebeke, 344 p., is uitgegeven bij EPO.  Het boek “Zo verliep de tijd die me toegemeten was” eveneens.