Negen secundaire scholen testen meertalig onderwijs uit

Facebooktwittermail

Op 1 september 2007 starten negen Vlaamse secundaire scholen een proefproject voor meertalig onderwijs. Deze scholen zullen drie jaar lang onder wetenschappelijke begeleiding experimenteren met Content and Language Integrated Learning (CLIL). Met CLIL wordt 10 à 15% van het wekelijkse lestijdenpakket in een andere taal aangeboden. Dit betekent dat de leerlingen uit een bepaalde studierichting of graad één of enkele specifieke vakken in een andere taal krijgen.

Dit percentage is niet zo groot tegenover andere regio’s en landen. In Wallonië bijvoorbeeld experimenteert men volop met immersieprojecten (of ook “taalbaden”). Bij immersie worden heel veel vakken in een vreemde taal aangeboden. Soms loopt dit op tot meer dan 75% van het totale wekelijkse lessenpakket. Al bij de voorstelling van zijn Talennota in februari 2007 heeft onderwijsminister Vandenbroucke gesteld dat hij immersie geen geschikt model vindt voor Vlaanderen. Dit zou voor de vele anderstalige kinderen niet tot méér, maar tot minder taalvaardigheid kunnen leiden. Voor hen is de school vaak de enige plaats waar ze Standaardnederlands horen. Zij moeten in de eerste plaats in voldoende mate in dat Nederlands ondergedompeld worden om zo de schooltaal (of ook “instructietaal”) goed te leren beheersen.

De CLIL-projecten gaan door in vier West-Vlaamse, twee Oost-Vlaamse, één Antwerpse en twee Limburgse secundaire scholen. Vijf ASO-scholen, maar ook twee hotelscholen en twee handelsscholen doen mee. De proeftuinen ontvangen extra personeels- en financiële middelen. Drie jaar lang kunnen de scholen op ¾ van een voltijds equivalent leraar rekenen. Daarnaast krijgen ze 4.000 euro voor de eerste twee schooljaren en 6.000 euro voor het laatste schooljaar dat het proefproject loopt.
De gekozen scholen opteren voor Frans en in de derde graad ook voor Engels. Voor Duits diende geen enkele school een project in. Om jongeren gelijke kansen te bieden zullen de projectscholen alle vakken ook in het Nederlands blijven aanbieden en de leerlingen de keuze laten.

Zowel ASO- als TSO-leerlingen uit de drie graden van het secundair onderwijs en het zevende specialisatiejaar worden betrokken in het project. Ze krijgen drie of vier uur per week een zaakvak in een andere taal, in groepjes van minstens twaalf leerlingen.
Deze projecten zullen drie jaar lang wetenschappelijk begeleid en opgevolgd worden. Nadien kan de overheid voldoende gedocumenteerd beslissen welke weg we opgaan met het meertalige onderwijs in Vlaanderen.

(Bron: persmededeling minister Vandenbroucke, 5 juli 2007)