10. Herfinanciering door 7 procent van het BBP aan onderwijs te besteden

Facebooktwittermail

A. Wat zegt ons programma?

10. Herfinanciering door 7% van het BBP aan onderwijs te besteden

Om alle maatregelen van ons project te financieren, om de kosteloosheid van het onderwijs en de ermee verbonden activiteiten te verzekeren, moet de overheid opnieuw (zoals in de jaren ’70) 7% van het bruto binnenlands product besteden aan onderwijs.

In de overgangsfase (10 jaren) zal ongetwijfeld meer dan 7% nodig zijn, maar stapsgewijze kunnen we een deel van de meerprijs recupereren door de mislukkingen op school terug te dringen, door de verschillende netten, onderwijsvormen en studierichtingen op te heffen en door de infrastructuur rationeler te gebruiken.

Deze herfinanciering is mogelijk via een herziening van de financieringswet van de Gemeenschappen of via de herfederalisering van het onderwijs.

Ze kan niet ten koste van andere dringende maatschappelijke noden (met name de andere openbare diensten) en de bescheiden inkomens worden doorgevoerd. Een meer consequente belasting op de winsten van de grote ondernemingen en op de vermogens van de rijkste Belgen zou ruimschoots moeten volstaan.

B. Uw vragen, onze antwoorden

10. Herfinanciering door 7% van het BBP aan onderwijs te besteden

Heeft België nu al niet één van de duurste onderwijssystemen ter wereld?

Het aandeel van de overheidsuitgaven voor onderwijs ten opzichte van het BBP (Bruto Binnenlands Product) ligt in België ongeveer op het gemiddelde van de Europese landen.
Omdat België, in vergelijking met andere Europese landen, méér leerlingen en studenten telt (omdat de kinderen hier vroeger dan elders naar de kleuterschool gaan, omdat hier een leerplicht tot 18 jaar geldt, omdat méér 19- en 20-jarigen nog in het secundair onderwijs zitten om alsnog een diploma te behalen en omdat de participatiegraad aan het hoger onderwijs één van de hoogste van Europa is)
liggen de onderwijsuitgaven per leerling en per student in België lager dan gemiddeld in Europa.

De onderwijsuitgaven zijn toch altijd blijven stijgen?

In nominale waarde (uitgedrukt in lopende franken of euros) èn in werkelijke waarde (rekening houdend met de inflatie) zijn de onderwijsuitgaven altijd blijven stijgen. Maar relatief is het onderwijsbudget in ons land de jongste kwarteeuw gedaald van ongeveer 7% van het BBP in 1980 naar ongeveer 6% van het BBP in 2006 (cijfer dat de OESO vermeldt in zijn jaarboek 2006 van ‘Education at glance’ en dat een gevleid cijfer is omdat het uitgaven meetelt die in België doorgaans niet bij het onderwijsbudget worden gerekend)

Er is daarvoor een dubbele verklaring. In de jaren’80 zijn er zware besparingen geweest op onderwijs, met o.a. het terugschroeven van de gunstige omkaderingsnormen van het VSO, het verhogen van de arbeidsduur van de leerkrachten, enz.

In 1989 werd het onderwijs een bevoegdheid van de Gemeenschappen. Volgens de bijzondere financieringswet (16 januari 1989) werd de federale onderwijsdotatie voor de Vlaamse en Franse Gemeenschap bevroren op het bedrag van 1988. Dit bedrag werd enkel geïndexeerd en aangepast aan de evolutie van de bevolking beneden de 18 jaar. Dit mechanisme verklaart waarom het onderwijsbudget in verhouding tot het BBP is blijven dalen na de communautarisering. De onderwijsdotatie hield ook geen rekening met de stijging van het aantal studenten in het hoger onderwijs.

Met dit financieringsmechanisme was er geen ruimte voor een loonsverhoging boven de index (tenzij men personeel afdankte). De Franstalige leerkrachten hebben in 1990-91 lang moeten staken om toch een loonsverhoging af te dwingen. In 1993 kwam er een beperkte herfinanciering (door de inning van het kijk- en luistergeld volledig over te dragen aan de Gemeenschappen) van het onderwijs, maar in 1995-96 ging men in het Franstalig onderwijs over tot zware besparingen (3000 jobs minder) ondanks een langdurige staking.

De federale dotatie aan het Vlaams onderwijs werd van meetafaan aangevuld door een vrij belangrijke transfer van het Vlaams Gewest naar de Vlaamse Gemeenschap. Een operatie die in Vlaanderen gemakkelijker lag dan in Wallonië omdat het gewest en de gemeenschap gefusioneerd zijn en omdat de economische situatie in Vlaanderen beter is.


Met het Lambertmontakkoord is er toch een herfinanciering van het onderwijs gekomen?

De bijzondere wet van 1989 werd op 13 juli 2001 gewijzigd, ten gevolge van een nieuw communautair akkoord, het zogenaamd “Lambermontakkoord” (in Franstalig België spreekt men van Sainte Polycarpe). Bovenop het bestaande financieringsmechanisme werden er vanaf 2002 bijkomende federale middelen vrijgemaakt voor de Vlaamse en Franse Gemeenschap: 200 miljoen euro in 2002, 150 miljoen euro in 2003, 375 miljoen euro in 2005 en 125 miljoen euro in 2006, van 2007 tot en met 2011 jaarlijks 25 miljoen euro, telkens bij elkaar opgeteld.
Vanaf 2007 wordt de volledige BTW-dotatie aan de Vlaamse en Franse Gemeenschap bovendien aangepast aan het BBP (bruto binnenlands product), om precies te zijn: aan 91% van het BBP (als het BBP met 1% groeit, wordt de BTW-dotatie met 0,91% verhoogd).

Samengevat kan men zeggen dat de onderwijsmiddelen vanuit de federale dotatie sinds 2002 niet langer meer dalen in verhouding tot het BBP. Er is wel nog altijd een grote inhaaloperatie nodig om op het relatief niveau van 1980 te komen, namelijk 7% van het BBP.

Waarom kan het onderwijsbudget alleen stijgen via een herziening van de financieringswet ?

Zoals hierboven uitgelegd betekent de bijzondere financieringswet van 1989 zelfs na de wijziging door de bijzondere wet van 2001, dat de federale dotatie voor het Vlaams en Franstalig onderwijs voor een lange tijd vast ligt op een niveau dat veel lager ligt dan in 1980. Zo’n keurslijf bestaat in geen enkel Europees land. Zelfs het federaal parlement kan niet met een gewone meerderheid beslissen om de dotatie voor onderwijs te verhogen. Dat kan alleen als de bijzondere financieringswet met een tweederde meerderheid (en een gewone meerderheid in de twee taalgroepen) in het federaal parlement wordt gewijzigd.

Met hoeveel miljarden euros zou het onderwijsbudget moeten stijgen om opnieuw het relatief niveau van 1980 te bereiken?

Als we het onderwijsbudget willen laten stijgen van ongeveer 6% (een gevleid cijfer, cfr. supra) naar 7% van het BBP dan moet daar ongeveer 1% van 325 miljard euro (in 2006) of 3,25 miljard euro bijkomen. Dit is het minimum minimorum. Met de huidige verdeelsleutel betekent dat ongeveer 2 miljard euro extra voor het Vlaams onderwijs en 1,25 miljard euro extra voor het Franstalig onderwijs.

Van waar moet dat geld komen?

België is een rijk land. De bedrijfswinsten zijn de jongste 12 jaar verdrievoudigd. De vermogens van de rijkste Belgen zijn door de snel stijgende vastgoedprijzen en door de stijgingen op de beurs soms op korte tijd verdubbeld. De 10% rijkste Belgen bezitten de helft van de vermogens.

Tijdens de staking van de Franstalige leerkrachten in 1996 lanceerde CGSP-Enseignement (ACOD-Onderwijs) een fiscaal programma dat nog niets van zijn actualiteit heeft ingeboet: vermogensbelasting, een hogere belastingsvoet op de winsten van de ondernemingen, de inkomens uit arbeid en uit vermogen gelijk belasten, de fiscale fraude effectief aanpakken.

Aangezien de onderwijsuitgaven voor minstens 80% uit lonen bestaan, zal een herfinanciering van het onderwijs resulteren in de aanwerving van een paar tienduizend extra leerkrachten. Een deel van de hogere staatsuitgaven voor onderwijs zullen dus ook terugvloeien onder de vorm van meer personenbelasting, meer bijdragen voor de sociale zekerheid en minder werkloosheidsuitkeringen.


Maar andere sectoren vragen ook om een herfinanciering

Er is inderdaad ook méér geld nodig voor de gezondheidszorg, de pensioenen, openbaar vervoer, sociale huisvesting, aanpak van de milieuvervuiling, enz. We zijn ons daarvan bewust. De strijd van de leerkrachten voor kwaliteitsonderwijs voor alle jongeren staat daarom niet los van de sociale en syndicale strijd op andere terreinen.

Het is ook een aansporing om verspilling van middelen in het onderwijs tegen te gaan. De fusie van de schoolnetten en de toewijzing van een nabijgelegen school aan de leerlingen kunnen leiden tot een meer rationeel gebruik van de middelen (betere benuttiging van de infrastructuur, minder vervoersonkosten, uitschakelen van diensten die drie of vier keer hetzelfde doen).

De gemeenschappelijke stam tot 16 jaar die wij voorstaan zal enerzijds méér kosten dan het huidig onderwijs (wegens de veel betere omkadering, de rijkere onderwijsinhoud in de zin van polytechnisch onderricht wat een meer uitgebreide infrastructuur en betere didactische middelen veronderstelt) maar in zekere mate ook kostenbesparend werken (er zullen ook geen klasjes van een paar leerlingen meer zijn). De maatregelen om afhaken te vermijden vergen méér middelen (kleinere klassen, onmiddelijke remediëring, meer schooltijd…) maar werken ook kostenbesparend in de mate dat het overzitten drastisch wordt teruggedrongen.


Zonder extra geld valt heel uw project in duigen.

Ja, zo is het. We zijn zeker niet akkoord met diegenen die beweren dat men “met minder middelen méér kan doen”. Een forse herfinanciering van het onderwijs is het onontbeerlijk sluitstuk om een grondige progressieve onderwijshervorming mogelijk te maken.

TERUG NAAR OVERZICHT