Op zoek naar een democratische participatie

Facebooktwittermail

Als ze klasafgevaardigde zijn of meedoen aan een actie op school in het kader van meer burgerschap, zijn jongeren dan bezig met de democratie te ontdekken of te ontwikkelen? Dat is verre van zeker. Wat ieder van ons verstaat onder democratische participatie dekt heel verschillende en soms diametraal tegenovergestelde realiteiten.

Kan men over democratische participatie spreken als de klasafgevaardigde het geld moet ophalen voor een uitstap, een gestrafte medeleerling naar de directie moet vergezellen, de klas moet surveilleren als de leraar er niet is of het bord moet schoonvegen? Kan men van democratische participatie spreken als enkele afgevaardigde leerlingen verdronken worden in een grote groep volwassenen met veel vergaderervaring in de Participatieraad van hun school?

Als de directie ervan droomt dat de leerlingen het schoolleven gaan opfleuren, om de school aantrekkelijker te maken in de concurrentieslag met de naburige scholen, zonder ook maar ergens iets in vraag te stellen? Als de directie probeert om de afgevaardigden te gebruiken om de schuldigen van het vandalisme in de toiletten bij de kraag te vatten? Of als men, ter gelegenheid van een bezoek aan het Parlement, de staatsinstellingen voorstelt als het nec plus ultra van de democratie?

Deze concrete, en reële, voorbeelden maken duidelijk dat een meer precieze definitie van democratische participatie nodig is als we niet willen verdwalen in een chaos van inefficiënte ervaringen, die ondertussen veel energie opslorpen. Of, erger, van contraproductieve ervaringen die de jongeren een afkeer geven van de democratie.

Actieve en kritische leerlingen

We situeren democratische participatie in een spanningsveld tussen samenwerking en conflict. (1) Een samenwerking met conflicten waar de leerlingen tegelijkertijd medewerker en contestant zijn. Medewerker in de mate dat ze actief kunnen deelnemen in hun leerproces, aan het schoolleven en aan het sociale leven. Contestanten in de mate dat ze zich kritisch kunnen opstellen en in oppositie gaan tegen degenen die de school sturen of, meer nog, tegenover de politieke verantwoordelijken, als hun opvattingen of hun belangen dat vereisen. Onder conflict verstaan wij niet per definitie geweld of een slechte verstandhouding tussen personen, maar wel een oppositie die dingen wil veranderen. Zo kan een klasafgevaardigde bijdragen tot de goede gang van zaken op school door zijn medeleerlingen te bevragen en hun verlangens bij de directie kenbaar te maken. Dat maakt hem niet noodzakelijkerwijze tot een marionet voor de directie. Hij moet zich kunnen verzetten, collectieve acties kunnen organiseren – waarom geen staking of een manifestatie? – om de tewerkstelling in de scholen te verdedigen, een herfinanciering van het onderwijs te eisen of hun verzet tegen een oorlog te tonen.

Drie andere houdingen

Naast deze actieve en kritische houding komen er drie andere houdingen voor die ons verwijderen van de democratische participatie. De slaafse medewerker werkt samen met de macht en is er helemaal aan onderworpen: de perfect gedisciplineerde scholier, de goede kleine soldaat die later zal uitgroeien tot een flexibele werknemer die nooit in opstand komt.

Dan is er de marginale contestant die het systeem aanvalt en bestrijdt zonder er aan deel te nemen. Dit is een houding die moeilijk vol te houden is voor een scholier omdat hij zich blootstelt aan uitsluiting. Dan is er nog de onderworpen marginaal, die niet samenwerkt, maar ook niet meer contesteert: de leerling die lichamelijk aanwezig is maar geestelijk afwezig, op weg naar afhaken van de school. Laat ons eerlijk bekennen dat we allemaal, leerling of leerkracht, afwisselend één van deze houdingen aannemen. Als er geen goede wil is of geen middelen vrijgemaakt worden door degenen die de werkelijke macht hebben, dan gaat men een houding aannemen in functie van het overleven binnen de school.

Een maatschappelijke keuze

Democratische participatie veronderstelt dus actieve en kritische leerlingen, betrokken maar in staat zich te verzetten, die het conflict niet schuwen maar tot samenwerking bereid zijn als het project de moeite loont.

Tot daar wat de houding betreft. Maar dat is onvoldoende om democratie te definiëren. In de wereld van de volwassenen zijn alle sociale spelers per definitie actief en kritisch. Rechts kritikeert links, de syndicaten het patronaat, de biefstukkensocialisten de gauchisten enz. Op een heel actieve wijze. Wat mij er toe brengt te denken dat democratische participatie maar kan gedefinieerd worden via een maatschappelijke keuze, met een coherent project en ideologie.

De uitgangspunten van de OVDS zijn bekend. Wij verwerpen een opvoeding tot burgerschap die neerkomt op het propageren van het geloof in de westerse maatschappij met de vrije markt als zwaartepunt. Wij willen dat iedereen toegang heeft tot de kennis die nodig is om de wereld te begrijpen in zijn veelvuldige dimensies: sociaal, technologisch, wetenschappelijk, historisch, economisch, cultureel, filosofisch, artistiek. Een kennis die ook moet toelaten om actief deel te nemen aan de collectieve actie voor de verandering van die wereld in de zin van meer rechtvaardigheid, meer gelijkheid en meer rationaliteit.

Voor ons moet elke participatie van jongeren aan hun opvoeding en aan het schoolleven voor henzelf, hun school en de maatschappij uitmonden in meer gelijkheid (van resultaten en niet alleen van kansen), meer rechtvaardigheid, meer solidariteit, meer redelijkheid…of anders gezegd minder materiële, culturele of sociale armoede, minder onderwerping aan een onrechtvaardige bestaande orde, minder scheiding tussen handwerkers en intellectuelen, tussen jongeren van verschillende afkomst, minder competitie en concurrentie, minder Coca-Cola automaten enz.

Een dergelijke revolutie zal niet zomaar uit de lucht komen vallen. Er zijn voorwaarden en middelen voor nodig.

Voorwaarden en middelen

Als de school wil werken aan een echt democratisch burgerschap van de leerlingen, dan moet er meer zijn dan klassenvergaderingen, afgevaardigden en leerlingenraden. Ook actieve pedagogie, luisterbereidheid, mogelijkheid om in beroep te gaan, groepen leerlingen die zich verenigen rond een project, peterschap, groepswerk, communicatiemogelijkheden zoals schoolradio, muurkranten, schoolblad, inspraak in de regeling van collectieve ruimten zoals cafetaria, ontspanningslokaal, speelplaats, uitstappen en ontmoetingen, creativiteit enz. De leerlingen moeten inspraak krijgen op vlakken – misschien moeten zij ze veroveren – die tot hiertoe gereserveerd waren voor volwassenen: de reden zelf van hun aanwezigheid op school, de opbouw van hun kennis, maar ook de organisatie en het bestuur van hun school …zonder de politieke actie te vergeten als zij op dat niveau hun zienswijze willen verdedigen. Men moet hen niet bezighouden met details zoals de kleur van de bloembakken op de speelplaats, terwijl boven hun hoofden beslist wordt over het studiereglement.

De ervaring leert ook dat de motivatie van de jongeren snel afneemt als de school zich niet engageert. Het is gemakkelijk om klasafgevaardigden te verkiezen, van met hen een consultatie te organiseren van alle leerlingen en van op die basis een lijst op te stellen van verlangens. Men moet hen dan ook garanderen dat er wat van komt. Spijtig genoeg gebeurt het vaak dat de directie er maanden over doet om een antwoord te formuleren aan de scholieren (“ja, ik ga er over nadenken”). Kan het dan verwondering wekken dat jaar na jaar het enthousiasme voor de leerlingenraad wegkwijnt?

Een andere voorwaarde voor de motivatie van de leerlingen: de steun van bedachtzame leerkrachten en opvoeders. Ook daar nijpt het schoentje: de mislukkingen van de sociale bewegingen in 1990 en 1996 (in het Franstalig onderwijs) worden moeilijk verteerd. Idem voor de nieuwe programma’s. De leerkrachten zijn dus weinig beschikbaar, om niet te zeggen ontmoedigd. Zonder er nog van te spreken dat ze dikwijls onmogelijk kunnen geloven in de goede democratische wil van hun directie en hun inrichtende macht, zolang als die een loopje nemen met de inspraakorganen (ondernemingsraad, syndicale delegatie, comité voor veiligheid en gezondheid).

De participatie van de leerlingen, zoals die van de leerkrachten, vraagt aanzienlijke middelen: tijd, lokalen, omkadering, budgetten en een wettelijk kader. Waar zijn in het urenpakket die uren terug te vinden om te vergaderen, zich te informeren of projecten te realiseren? Waar zijn de lokalen die geschikt zijn voor deze activiteiten: forum, polyvalente zalen, lokalen voor de scholieren? Over welke middelen beschikt een school voor zijn interne communicatie (aanplakborden, krant, radio, website)? Hoever gaat de transparantie bij de directie voor informatie die de hele gemeenschap aanbelangt? Waar zijn de specifieke budgetten voor al die acties voor burgerschap: voor educatieve bezoeken en reizen (bv. naar de concentratiekampen), opzetten van een tentoonstelling, opleiding van klasafgevaardigden door een gespecialiseerde jeugdorganisatie, theateropvoeringen op school, schoolkrant, samenwerking met verenigingen buiten de school…? Wat beschermt de scholier die het risico neemt van een medeleerling te verdedigen die onrechtvaardig gestraft werd of die het woord voert in naam van de leerlingenraad (een beroepsinstantie, wettelijke bescherming)?

Deze – onvolledige – opsomming van voorwaarden voor de democratische participatie maakt duidelijk dat het een illusie is om dit te verwezenlijken in de huidige school, op enkele kleine mirakels na waar het gaat over uitzonderlijk geïnspireerde leerkrachten, scholieren en directies die over een hoge dosis van zelfverloochening beschikken.

Voor een democratische school

Het lijkt ons dat de democratische participatie van scholieren veel natuurlijker en vlotter zou verlopen in een school die enkele ‘revolutionaire’ principes toepast die in het basisprogramma van de OVDS opgenomen zijn (2). Positieve discriminatie(op grote schaal) voor kinderen voor wie de school de enige weg naar kennis is. Een optimale omkadering, met klassen van 15 leerlingen. Een stimulans voor alle methodes die de slaagkansen voor kinderen uit volkse milieus verbeteren. Een financiering van 7 % van het BBP (tegenover minder dan 5 % op dit ogenblik). Financiering volgens behoefte. Gratis onderwijs, ook voor het hoger onderwijs. Heterogene klasgroepen, met kinderen van verschillend niveau, verschillende sociale en etnische achtergrond, meisjes en jongens gemengd… Een openbare school, totaal onafhankelijk van privé-ondernemingen en patronale drukkingsgroepen. Een gemeenschappelijke stam met een evenwicht tussen algemene en technische vorming voor allen, in plaats van hiërarchisch gestructureerde onderwijsvormen en van de armtierige algemene vorming in het beroepsonderwijs. Speciale aandacht in de programma’s om de uitbuitingsmechanismen te leren begrijpen die leiden tot armoede en onrechtvaardigheid, om de mogelijkheden en de gevaren te begrijpen van technologieën. Kortom, een onderwijs dat de tegenstellingen van onze tijd frontaal aanpakt en de conditionering en de ideologische manipulatie van het eenheidsdenken verijdelt.

Democratie kan zich niet tevreden stellen met cosmetisch pleisterwerk, een kleine symbolische actie hier, een kleine participatieraad ginder. Zij heeft nood aan doortastende maatregelen. Er moet een totale omkering van prioriteiten komen. Nooit is de wereld zo rijk geweest als vandaag, nooit zijn kennis en technologie zo veelbelovend geweest. Aan wie willen wij dat dit alles ten goede komt? Democratische participatie, dat is zijn kamp kiezen.

(1) De gebruikte terminologie is gebaseerd op R. Quivy, D. Ruquoy en L. Van Campenhoudt, Malaise à l’école, Les difficultés de l’action collective, Facultés universitaires St Louis, Bruxelles, 1989.
(2) Deze basistekst is gepubliceerd in De democratische school, nr. 1, januari 2000. Zie ook website: www.democratischeschool.org