Heren Rizzo en Hindriks, wist u dat veel kinderen de kans niet hebben om alleen en ongestoord hun huiswerk te maken?

Facebooktwittermail

Reactie van Cécile Gorré, leraar en activist bij Ovds (Oproep voor een democratische school), op een opiniestuk (in La Libre Belgique) van Jean Hindriks, econoom, John Rizzo, specialist in computergestuurd leren en onderwijs (Ecole du Dialogue) en Itinera.

Geachte heren Rizzo en Hindriks,

In deze tijden van quarantaine waarin wij, leraren, de continuïteit van het onderwijs moeten organiseren, hekelt u de minister (Caroline Desir, nvdr) die via een omzendbrief leren zou verbieden.

Laat me het niet eens zijn met uw interpretatie van deze omzendbrief. Ze stelt inderdaad dat het werk dat van leerlingen wordt gevraagd “op geen enkele manier betrekking kan hebben op leerstof die nog niet eerder in de klas is besproken”, wat mij iets heel anders lijkt. Het is dus niet verboden om door te leren op reeds geziene onderwerpen. Het is ook niet verboden oefeningen te geven waardoor de student een onderwerp dat hij niet volledig had verworven beter kan begrijpen, versterken of zelfs verdiepen. Maar misschien denkt u dat “remediëren-versterken-verdiepen” geen niets te maken heeft met leren? In deze periode van “pauze” kunnen we differentiatie doorvoeren, wat niet altijd mogelijk is in de normale loop van een schooljaar wanneer veel leraren geconfronteerd worden met heterogene, overbevolkte, turbulente klassen.

Door “primair egalitarisme” aan de kaak te stellen, hekelt u dit pseudo-bevel “niet te leren”, een bevel dat u “absurd” en “onrechtvaardig” vindt. Absurd omdat het niet door gezinnen zou worden gevolgd, maar u vergeet blijkbaar dat deze circulaire bedoeld is voor leraren, niet voor gezinnen. Gezinnen hebben niet gewacht op deze pandemie om, wanneer ze kunnen, hun kinderen te bij te staan, verder te brengen, privélessen te betalen, … En daarin schuilt het onrecht: de studenten zijn niet allemaal gelijk en het is niet voldoende om “middelen voor degenen die minder hebben” in te zetten om de kloof tussen kinderen met een bevoorrechte en achtergestelde sociaaleconomische achtergrond te overbruggen. U heeft terecht de rol naar voren gebracht die de school moet spelen, die ‘in armere millieus soms het enige is dat vooruitgang kan veroorzaken’. Deze kinderen, zo stelt u, ‘hebben speciale ondersteuning nodig als het gezin niet kan helpen bij het schoolwerk’. Ik geef u daarin helemaal gelijk, en daarom ben ik voorstander van de richtlijnen die de minister in deze bijzondere periode heeft afgekondigd. Zonder deze maatregelen zullen de hiaten in kennis bij de kinderen waarschijnlijk aanzienlijk groter worden.

Wist u dat veel leerlingen geen toegang hebben tot een computer?

Bent u zich bewust van de realiteit op de werkvloer? Wist u dat veel leerlingen geen toegang hebben tot een computer? Wist u dat veel leerlingen niet de mogelijkheid hebben om zichzelf te isoleren om in vrede het gevraagde werk te doen? Wist je dat veel leerlingen niet geholpen kunnen worden door hun ouders die niet lang naar school zijn geweest, die de instructies van de leerkracht niet begrijpen, die werken essentiële sectoren in deze pandemie-tijden, die zich zorgen maken over een zeer precaire werksituatie en zich afvragen hoe ze het zullen redden om te overleven met een kleine werkloosheidsuitkering of sociale bijstand?

Al deze kinderen, zoals u terecht opmerkt, “hebben school nodig om samen te werken”, om “te genieten van persoonlijk contact met hun leraar”. Het is dus op school dat ze de nodige hulp vinden en niet achter een computer. Het is op school dat ze het huiswerk kunnen doen waar hun leraar om vraagt. Er is geen sprake van het schrappen van de taken zoals u verklaart, maar van het internaliseren ervan op school, eens de situatie genormaliseerd is, om de achterstand niet te vergroten.

In deze tijden van opsluiting willen wij, leraren, onze leerlingen niet in de steek te laten. We proberen met hen in contact te blijven, we vragen hen hoe het gaat, we proberen de onderwijscontinuïteit te waarborgen met respect voor de ministeriële omzendbrief. We wisselen ideeën, werkdocumenten uit, net zoals we deden vóór deze pandemie.

We realiseren ons ook dat e-learning niet altijd volstaat. Technologie kan zeker nieuwe mogelijkheden bieden, maar in deze tijden van opsluiting hebben we te maken met een noodsituatie: zorgen voor continuïteit in het onderwijs en contact onderhouden met onze studenten. Het afstandsonderwijs dat u voorstaat, moet volgens mij een educatief instrument blijven naast alle andere, en niet het universele wondermiddel worden! Het debat verdient het om te worden geopend, eens de rust is weergekeerd.

Wij, leraren, zijn voorstander van een school die alle leerlingen, ongeacht hun sociaaleconomische achtergrond, uitdagend onderwijs biedt en iedereen dezelfde kansen biedt om te leren. Het staat vast dat we een crisis veel gemakkelijker kunnen beheren in een samenleving met betere arbeidsomstandigheden en een democratische school met minder ongelijkheid tussen leerlingen. Helaas, zoals u zei, op onze school “heeft meer dan driekwart van de studenten met een bescheiden achtergrond een achterstand op school”. Het is daarom belangrijk dat maatregelen worden genomen om de ongelijkheden in deze tijden van opsluiting niet te vergroten.