Over klassenhaat en Vlaamse uitstraling

Facebooktwittermail

Volgens sommige commentatoren blijft er, na een jaar steriele onderhandelingen, nog maar één oplossing over om tot een Belgisch compromis te komen: beroep doen op een buitenlandse bemiddelaar. Als Luxemburger wil ik hier dan ook mijn bescheiden diensten aanbieden.

Ik ben geboren in het Groot-Hertogdom. Maar ik leefde bijna heel mijn jeugd in Vlaanderen, daarna acht jaar in of rond Brussel en sindsdien in Wallonië.

Qua talen ben ik ook eerder neutraal ingesteld. Ik leerde eerst thuis Luxemburgs spreken (een Germaans dialect met wat Romaanse invloed). Daarna kwam het Frans (in Antwerpen bestonden er eind van de jaren vijftig nog Franstalige kleuterscholen) en later het Nederlands (via de zogenaamde “transmutatieklassen”). Nog wat later trachtte het Koninklijk Atheneum van Berchem mij wat Latijn en Engels bij te brengen. Dat lukte minder goed, maar ik leerde er wel, naast wiskunde en natuurkunde, Multatuli en Zola appreciëren. Op zondag ging ik naar de Franstalige Scouts in Antwerpen, de “Onzième Unité Prince de Liège”, lid van de VVKS voor de subsidies, maar “au service du Roi et de la Patrie” voor wat de ideologie betreft.

Ik wil hier even een anekdote kwijt uit die Antwerpse periode. Elk jaar, met Sinterklaas, nam onze rijke maar lieve tante ons – mijn zus en ik – mee naar de winkel Princesse, op de Meir, om een nieuwe mantel te kopen. Vanzelfsprekend spraken wij daar Frans met de verkoopsters. Vanaf het einde van de jaren 60 gebeurde het wel eens dat mijn tante te horen kreeg: “een ogenblikje a.u.b., ik roep mijn Franstalige collega”. Mijn tante had tijd genoeg om te wachten. Maar dat was niet zo voor iedereen. Ik herinner mij dat eens een andere “chique madame” de winkel binnenliep met een klein meisje en een grote eis: “je veux une jupe pour ma fille”. Toen de verkoopster beleefd antwoordde dat ze onvoldoende Frans sprak, kreeg ze een brutaal “eh bien, allez chercher quelqu’un d’autre ma petite” in het gezicht gegooid. En omdat dit niet snel genoeg gebeurde — de Franstalige collega was namelijk met mij, mijn tante en mijn mantel bezig —stapte de dame naar buiten met een luide “on engage vraiment n’importe qui ici !”.

Ik vertel dit verhaal om duidelijk te maken dat ik twee zaken héél goed begrijp. Ten eerste dat veel Vlamingen terecht de houding van hun autochtone Franstaligen als minachtend en vernederend hebben beleefd. Na het vermelde incident was ik dikwijls beschaamd om op straat Frans te spreken en had ik zelfs wat begrip voor de “nozems” die ons uitscholden voor “vuile franskiljons” wanneer wij met de scouts in het Nachtegalenpark speelden. Ten tweede heb ik (later) begrepen dat dit misprijzen niets met taal te maken had: de houding van de dame bij Princesse vertolkte de dagdagelijkse arrogantie van de bourgeois, van de rijke, van de aristocraat, tegenover zijn slaaf, zijn meid of zijn arbeider.

Dat die houding bij de onderdrukten een vorm van haat opwekt, is niet alleen normaal maar zelfs wenselijk. Want in die klassenhaat, in die klassenstrijd, daar schuilt namelijk de door Marx geïdentificeerde motor van elke sociale en historische vooruitgang. Wel moet men opletten dat men de klassenhaat niet laat afleiden naar of laat uitbuiten voor andere doeleinden. In het Berlijn van de jaren dertig waren er waarschijnlijk winkels waar rijke Joodse dames zich arrogant gedroegen tegenover de verkoopsters. Maar dit kan natuurlijk geen voorwendsel zijn om het antisemitisme goed te praten. Dat zal zelfs een historicus à la Bart De Wever begrijpen.

De Vlaamse burgerij is er in geslaagd de klassenhaat van het volk – in de sociologische, niet de nationalistische zin van het woord – om te draaien en uit te buiten. De dame van de Princesse-winkel heeft haar kinderen niet alleen Nederlands laten leren. Na het “Walen buiten” van 1968 stuurde zij haar dochter, met haar nieuwe jurk, waarschijnlijk toch naar de KUL, niet naar de UCL. De dochter werd daar waarschijnlijk advocate en lid van de CVP, later de CD&V, en nu de N-VA.

Misschien was zij het die onlangs in Gazet van Antwerpen een krachtig pleidooi hield tegen “de Franstaligen die eens te meer de Vlaamse spaarders willen laten betalen voor de Waalse langdurige werklozen”. Wat zij daarmee bedoelde is dat er geen sprake kan van zijn dat zijzelf en haar moeder, die op tijd hun Cockerill en Sidmar-aandelen verkochten en herinvesteerden in een Luxemburgse bank (dank u), nu een minuscuul deel van hun fiscaal gefraudeerd vermogen zouden moeten opgeven voor mensen die zo “dom” waren om hun leven lang in de staalindustrie te blijven werken, tot ze daar buiten gesmeten werden…

Misschien was het wel de dochter van de dame van de Antwerpse Princesse die ik onlangs in de Brusselse Louisalaan kwaad zag worden op een jonge verkoopster van Marokkaanse afkomst. Zij had in elk geval dat typisch accent van de Franstalige Antwerpenaars: “vous pourriez faire l’effort d’apprendre le néerlandais !”. Ik hoop alleen dat dit allochtoon meisje haar terechte woede nu niet zal laten omslaan in een soort Vlamingenhaat.

Zij die vandaag onder de hoede van VOKA met de vlag van de Vlaamse onafhankelijkheid zwaaien, stammen vaak uit families waar men vroeger Frans sprak. De Vlaamse bourgeoisie is niet van karakter veranderd, zij heeft zich enkel aangepast. Haar politiek programma was en blijft: zoveel mogelijk geld in eigen zak. Toen de rijkdom langs het bekken Charleroi-Luik te rapen was, stemde zij voor de unitaristische PVV. Toen de economische bloei naar het noorden trok en zich rond de as Zaventem-Antwerpen en de Gentse Kanaalzone ontwikkelde, steunde zij de Vlaamsgezinde, maar royalistische CVP. En nu het erop aankomt de economische crisis zoveel mogelijk op de rug van de armste lagen van de bevolking af te schuiven, worden zij aanhangers van de ultra-rechtse en separatistische N-VA.

Bart De Wever en zijn acolieten hebben niet alleen de klassenhaat van het Vlaamse volk uitgebuit ten dienste van de rijkste Vlamingen. Zij hebben ook de verdediging van de Vlaamse identiteit herleid tot een krampachtige houding rond taal. Heeft Vlaanderen ons dan niets anders te bieden dan een twintigtal dialecten, kunstmatig verenigd in het ABN? Is de Vlaamse cultuur niet véél meer dan dat ? Een architectuur, een kunstpatrimonium, een gastronomie, een landbouw, een echte levensfilosofie waarvan men de stempel terugvindt van Duinkerke tot Tongeren, van Antwerpen tot Doornik en Rijsel, van Zeebrugge tot Waver en Bergen?

Het is mij altijd opgevallen hoe de gewone mensen in Antwerpen en in Charleroi ’s middags pauzeren met een boterham, wat kaas en een tas koffie. Voor mij, die ’s middags wat rauwe hesp met een slaatje en een glas witte Moeselwijn nodig heeft, is dit niet alleen gastronomisch onbegrijpelijk, het vormt tevens één van de duidelijkste symbolen van die diepe culturele identiteit tussen het huidige administratieve Vlaanderen en regio’s die tot diep in Wallonië en Frankrijk reiken. Iedereen weet dat Brussel een Vlaamse stad is, waar de Vlamingen echter meestal Frans spreken. Maar het gaat veel verder. Marchienne, Seraing, La Louvière… : allemaal Waalse dorpen die uitgroeiden tot steden dankzij de immigratie van een half miljoen Vlamingen. Zij waren Vlaamse boeren; zij werden staalarbeiders, de fierheid van Wallonië en van de socialistische beweging. Van Cauwenberghe, Onkelinckx, Eerdekens, zo klonken hun namen. Zoals de autochtone Walen moesten zij de taal van de baas en van de school adopteren. En toch heeft hun aanwezigheid vele andere en diepere aspecten van de Vlaamse identiteit helpen verspreiden.

Vlaanderen moet eindelijk begrijpen dat Vlaanderen niet aan de taalgrens stopt. België is géén samenvoegsel van twee of drie gewesten. Het is een continuüm van gevarieerde culturele tradities, waarvan de talen maar een deelaspect zijn. Er zijn veel meer verschillen tussen Oostende en Hasselt, dan tussen Halle en Nijvel. Het invoeren van een taalgrens, van gewesten en gemeenschappen, met of zonder faciliteiten, met of zonder splitsing van BHV, was een catastrofe. Niet voor de Franstalige Vlamingen. Die hebben zich, behalve rond Brussel, goed aangepast en maken meer dan ooit deel uit van de sociale elite van Vlaanderen. Neen, het was een catastrofe voor de uitstraling van de Vlaamse cultuur en de Vlaamse identiteit. Die werd herleid tot een krampachtige verdediging van de eigen taal, ten koste van haar vele andere rijkdommen.

Laat mij dus als Luxemburger twee voorstellen formuleren. Aan de Vlaamse artiesten, intellectuelen, leraars, studenten raad ik aan om te breken met de huidige cultuur-barbaren van het Vlaams-nationalisme. Niemand heeft zoveel schade aangebracht aan de nationale en internationale straling van de Vlaamse cultuur als de “slimste mens ter wereld”.

Aan de Vlaamse arbeiders, bedienden, ambtenaren, gepensioneerden zeg ik: laat uw klassenhaat niet misbruiken. Jullie werden uitgebuit en bestolen. Maar de gestolen rijkdom, de “transfers” kwamen niet naar hier, niet naar de streek van Charleroi en La Louvière. Kom maar eens kijken hoe ze hier leven in de “hoofdstad van de armoede”.

Als jullie willen weten waar het geld verdwenen is dat niet meer in uw portemonnee te vinden is, raad ik jullie aan om eerder te gaan zoeken in de villawijken van Brasschaat, Sint-Martens-Latem, Keerbergen of Knokke. Of wie, dacht u, betaalde er de zwembaden en tennisvelden die als paddestoelen uit de grond rezen?

Welke taal ze daar, achter de hoge muren van hun villa’s en parken spreken, weet ik niet. Mij kan het eigenlijk niet veel schelen. U wel ?

Nico Hirtt

Nico Hirtt is mede-oprichter van de (tweetalige) lerarenorganisatie Oproep voor een democratische school (Ovds) / Appel pour une école démocratique (Aped) www.democratischeschool.org en mede-auteur van “De school van de ongelijkheid”.

Dit opiniestuk verscheen in De Wereld Morgen van 2 augustus.

Nico Hirtt est physicien de formation et a fait carrière comme professeur de mathématique et de physique. En 1995, il fut l'un des fondateurs de l'Aped, il a aussi été rédacteur en chef de la revue trimestrielle L'école démocratique. Il est actuellement chargé d'étude pour l'Aped. Il est l'auteur de nombreux articles et ouvrages sur l'école.