Verslag van de werkgroep “Onderwijs” tijdens “Dag van het socialisme”

Facebooktwittermail

Op zaterdag 20 maart 2010 ging in de Gentse Vooruit de ‘Dag van het Socialisme’ door. Er waren ongeveer 700 deelnemers.
In 8 werkgroepen debatteerden 30 sprekers met een breed publiek op zoek naar nieuwe en hoopvolle socialistische perspectieven.
Een van de thema’s was onderwijs.

Ongeveer 60 personen namen deel aan de werkgroep “Onderwijs”. De sessie begon met vier interessante inleidingen door Jo Coulier (hoofddelegee ACOD-onderwijs VUB), Nico Hirtt (Oproep voor een democratische school), Chico Detrez (ACOD-onderwijs Antwerpen) en Leen Vandervorst (IPSOC).

Jo Coulier schetste de evolutie in het (Vlaams) hoger onderwijs , meer bepaald de toenemende marktwerking, vanaf het decreet Coens (1991) tot de recente hervormingen onder minister Vandenbroucke.

Na mei ’68 kwamen er aan de universiteiten progressieve hervormingen (wijzigingen in de curricula en in de wijze van lesgeven, inspraak van personeel en studenten in de bestuursorganen…). Vanaf 1980 waren er pogingen om deze hervormingen terug te draaien maar de universiteiten bleven nog 10 jaar een bolwerk van verzet tegen het opkomende monetarisme en neo-liberalisme. Met het decreet Coens (1991) kwam er een nieuwe beheersvorm in de universiteiten. Enkele jaren later (1994) volgde de hervorming van de hogescholen met o.a. de invoering van de enveloppenfinanciering. Deze evolutie bereikte een voorlopig hoogtepunt met het nieuw financieringssysteem voor het hoger onderwijs dat Vandenbroucke in 2008 invoerde.

De gevolgen van deze evolutie – in feite een contrarevolutie maar getooid met allerlei modieuze termen zoals “modernisering”, “new public management”, “entrepreneurial university”, “autonomie”, enz – zijn niet min. De concurrentie tussen de instellingen is gestegen. Marktaandeel afsnoepen van elkaar is de hoogste betrachting. Professoren worden concurrenten van elkaar. Samenwerken met een prof van een andere associatie wordt met een scheef oog bekeken. Het aantal publicaties dat ze op hun naam hebben (ook al zijn het vaak medewerkers die het werk hebben gedaan) is een beslissend criterium. Het gevolg van dit getallenfetisjisme is dat wetenschappelijke artikels frequent fouten bevatten. De werkdruk op het personeel is sterk gestegen. De publieke financiering blijft achter op het toegenomen aantal studenten.

Nico Hirtt schetste aan de hand van sprekende grafieken en tabellen (powerpoint) de grote sociale ongelijkheid in ons onderwijs. Internationaal vergelijkend onderzoek (Unicef, Pisa-onderzoek) toont aan dat zowel het Vlaams als het Franstalig onderwijs in ons land kampioenen zijn van ongelijkheid in prestaties tussen sterke en zwakke leerlingen en dat deze ongelijkheid in België méér dan in andere landen verbonden is met de sociale afkomst.

Hij illustreerde met een heldere grafiek dat deze “unieke” Belgische positie niet wordt veroorzaakt door de aanwezigheid van allochtone leerlingen.
De grote sociale segregatie tussen de scholen in ons land wordt veroorzaakt door mechanismen zoals de vroegtijdige selectie volgens hiërarchische onderwijsvormen en studierichtingen (bij ons op 12 jaar, terwijl het elders meestal op latere leeftijd is), door het bestaan van een absolute vrije schoolkeuze (die nergens in Europa bestaat behalve in Nederland en Ierland), door de concurrentie tussen de netten (in de meeste Europese landen bekleedt het officieel onderwijs een dominante of monopoliepositie).

Uit deze analyse volgen de remedies om de sociale ongelijkheid in ons onderwijs aan te pakken:

– één openbaar net

– een langdurige gemeenschappelijke basisvorming (tot de leeftijd van 15 of 16 jaar) met zowel algemene vorming als initiatie in meerdere technieken

– de vrije schoolkeuze ondergeschikt maken aan het basisprincipe dat alle kinderen eerst een school wordt aangeboden die gemakkelijk bereikbaar is en sociaal gemengd is.

– kleine klassen (maximaal 15 leerlingen) in de beginjaren van het lager onderwijs en snelle remediëring om leerachterstand te voorkomen

Nico Hirtt eindigde zijn betoog met de vraag: “heeft onze zogenaamde kennismaatschappij nood aan democratisch onderwijs?”. Het antwoord is “nee” want de kapitalistische economie heeft geen nood aan een algemene verhoging van het kwalificatieniveau van de bevolking maar aan een toenemende polorisatie op de arbeidsmarkt. Naast de “Mac-jobs” (“Macintosh” ,voor hooggeschoolden) vraagt de toekomstige arbeidsmarkt vooral “Mc-jobs” (Mc Donald-jobs): voor 60% van de nieuwe banen in de VS volstaat een opleiding van enkele uren of dagen op de werkplaats. De kapitalistische economie heeft geen nood aan een democratisering van het onderwijs. De democratisering van het onderwijs is dan ook geen technische maar een politieke keuze: willen wij een onderwijs dat enkel productieve arbeidskrachten voortbrengt of dat kritische burgers vormt?

Chico Detrez verwees naar de inleiding (in de plenaire openingszitting van de Dag van het socialisme) van prof. Jan Blommaert over de ideologische verschuivingen in de onderwijsinhouden (bv. het weggommen in de geschiedenishandboeken dat de strijd tussen kapitalisme en socialisme de 20ste eeuw beheerste, het reduceren van marxistische economie aan de universiteit tot een “hoofdstuk dat men niet moet kennen voor het examen”). In de Amerikaanse staat Texas voorzien de nieuwe leerplannen dat het begrip “kapitalisme” wordt vervangen door “systeem van vrij ondernemerschap”. Dit duidt op de ideologische functie van het onderwijs die tot uiting komt doorheen de eindtermen en de leerplannen, maar ook in het “verborgen leerplan”, de normen en waarden die doorheen schoolregels verweven zitten en vaak neerkomen op het klaarstomen van de leerlingen voor de arbeidsmarkt en de onderwerping aan de bestaande maatschappelijke orde.

Wij kiezen voor onderwijs als een hefboom voor emancipatie. In de lijn van de arbeidersbeweging die ijverde voor de democratisering van het onderwijs. Zelfs in een maatschappij waar het dominant waardensysteem voortkomt uit het neo-liberalisme is dit geen absoluut waardensysteem. Leerkrachten kunnen het verschil maken door de leerplannen een emancipatorische invulling te geven. Daarbij is de rol van kritische leerkrachten cruciaal. Wij moeten nadenken hoe we opnieuw – zoals in de jaren ’70 – leerkrachten kunnen wapenen om hun kritische functie te vervullen.
Het neo-liberale gedachtengoed dringt ook binnen bij leerkrachten. Wij moeten daarom onder socialisten ook discussiëren, bv. over het inschrijvingsbeleid. De vrije schoolkeuze staat tegenover een fundamentele keuze voor gelijkheid in het onderwijs.

Leen Vandervorst refereerde naar het boek “De school van de ongelijkheid” waarvan mede-auteur Nico Hirtt reeds enkele krachtlijnen had naar voren gebracht. “Hoe lang gaan wij nog tellen en meten, wat we sinds decennia weten? Het is nu tijd voor politiek handelen”. Potentieel is het onderwijs, vooral het basisonderwijs, de krachtigste factor om participatieve democratie te bevorderen, en toch draagt onderwijs bij tot de reproductie van de ongelijkheid van generatie op generatie. De politieke keuze die men maakt is de ongelijkheid in stand houden om het kapitalistisch systeem te handhaven.

Zij bracht enkele kritische bedenkingen bij de invoering van het HBO (Hoger Beroepsonderwijs) en SenSe (Secundair na Secundair) als nieuwe onderwijsniveau’s op de “leerladder”. De invoering van tussenniveaus zorgt er ook voor dat bv. zorginstellingen personeel zullen aanwerven met een tussenliggend diploma en dus een lagere verloning.

Ook het verhaal over de “competenties” werd kritisch bekeken, o.a. de invulling van de “elders verworven competenties”. Ze gaf het voorbeeld van een Congolees landbouwingenieur waarvan het diploma in België niet wordt erkend. De man kwam via het OCMW terecht in een herstelplaats voor fietsen, deed een opleiding van 2 jaar “graduaat maatschappelijk werk” … en zit 2 jaar later nog altijd in de fietsenherstelplaats.

Als slot pleitte Leen Vandervorst voor een egalitair onderwijs met minder versnipperde studierichtingen maar met méér midelen voor vroegtijdige stimuleringsprogramma’s voor achtergestelde kinderen, voor- en naschoolse begeleiding en om “samenleven” in plaats van “concurreren” in de scholen een ereplaats te geven.

Na deze inleidingen en een korte pauze verdeelden de deelnemers zich in vijf discussiegroepen. Elke discussiegroep kon 2 “statements” en 2 vragen voor het panel voorbereiden. De discussies in de werkgroepen verliepen levendig maar op het einde was er niet voldoende tijd om alle vragen en discussies in het plenair gedeelte te behandelen.

Thema’s die aan bod kwamen in het plenair gedeelte waren:

– vrije schoolkeuze versus het recht van alle kinderen op een sociaal gemengde school in de buurt

– het competentiegericht leren

– de fundamentele rol van onderwijs: instrument van emancipatie of om de winsten te maximaliseren

– de afschaffing van de onderwijsnetten

– de rol van publieke financiering in het hoger onderwijs versus sponsoring privé-bedrijven en afhankelijk wetenschappelijk onderzoek

– de rol van de vakbonden in de strijd tegen de besparingen

– een Amerikaans onderzoek (“STAR”) over de voordelen van kleine klassen in het lager onderwijs.

Tino Delabie

Zie ook de website van de “Dag van het socialisme”: www.dagvanhetsocialisme.be