Hoger onderwijs: grote ambities, weinig middelen

Facebooktwittermail

Het landschap van het hoger onderwijs (hogescholen en universiteiten) werd de jongste jaren grondig doorploegd door allerlei hervormingen, vaak voortvloeiend uit het (Europees) Bologna-proces. Het hoger onderwijs is één van de grote dossiers in de Beleidsnota 2009-2014 van minister Smet. In onderstaande bijdrage zetten we een en ander op een rij.

Rationalisatie en integratie in het hoger onderwijs

Pascal Smet: “De invoering van de bachelor-masterstructuur, de accreditatie en de vorming van associaties tussen hogescholen en universiteiten zorgden voor een grondige wijziging van de opleidingenstructuur, het landschap en het aanbod van het hoger onderwijs. De academisering van de vroegere tweecycli-opleidingen van de hogescholen is een belangrijk onderdeel van die hervorming. Academisering verwijst naar de verwevenheid van onderwijs en onderzoek in het curriculum. Vandaar is de vraag gerezen of deze opleidingen bij academisering finaal niet thuishoren aan de universiteiten. De vraag naar de ideale positie van het hoger kunstonderwijs – zowel de professionele als de academiserende opleidingen – stelt ons in het licht van de lopende herstructurering van het hoger onderwijs voor een bijzondere uitdaging.
De Commissie Soete heeft ter voorbereiding van de rationalisatieoefening ook een advies uitgebracht over de mogelijke integratie van de academiserende opleidingen in de universiteiten. (Commissie Soete (2008, 2009). Optimalisatie en rationalisatie van het hoger onderwijslandschap en –aanbod.) Ook de VLOR (Vlaamse Onderwijsraad) bracht hierover meerdere adviezen uit. Ik zal van dat materiaal vertrekken om een maatschappelijk debat over de integratie van de academiserende opleidingen in de universiteiten te organiseren.
We moeten dit debat grondig voeren, zonder het te laten aanslepen. De conclusies van dit debat moeten bovendien richtinggevend zijn voor het hele hoger onderwijs: we willen immers ook een hogeronderwijslandschap dat duidelijker gestructureerd is, niet een chaotisch landschap”
(1)

Vraag naar een open en diepgaand debat

De Vlaamse Onderwijsraad (VLOR) pikte het niet dat minister Vandenbroucke de rationalisatie ‘en petit comité’ voorbereidt:
Het hogeronderwijsveld heeft nood aan transparantie. De raad stelt daarom voor dat het debat over de toekomstige structuur van het hoger onderwijs (na het beëindigen van het academiseringsproces) nu in alle openheid gevoerd wordt en dat álle hogeronderwijs-partners hierbij betrokken worden.” (4)

De reactie van COC op de rapporten Soete was nog scherper: “Kort door de bocht komt het voorstel van de commissie Soete neer op: wie een diploma van master wil, moet naar een universiteit, hogescholen beperken zich beter tot professioneel gerichte opleidingen. Rationalisatie, heet dat dan. Gelooft de commissie nu echt dat het zomaar weghalen van duizenden studenten uit of afscheiden binnen hogescholen en hun overplaatsing naar een universiteit – het hoger onderwijs zoveel beter, kwalitatief sterker en rationeler maakt? Is er al gedacht aan mogelijk kwaliteitsverlies voor het hogeschoolonderwijs? Of dat sommige hogescholen zo’n rationalisatie misschien niet eens overleven. Diverse hogescholen trokken al aan de alarmbel. Het is hoog tijd dat het personeel een stem krijgt in het debat.

Voor ons is er maar één correct parcours:

1. eerst een grondig debat, en geen dictaat van een duistere cel of een eenzijdig samengestelde groep als de Commissie Soete.

2. accuraat oplijsten van voor- en nadelen van de verschillende alternatieven en mogelijke effecten (in het bijzonder op vlak van democratisering van het hoger onderwijs en het statuut van het personeel), het berekenen van de kostprijzen, het afwegen van de personeelsbelangen en het aspect werkdruk, het verzekeren van de beschikbaarheid van de nodige middelen.

3. in maximale consensus komen tot een beslissing.” (5)

Blijkbaar leest de nieuwe minister ook vakbondsbladen en besluit hij dan toch maar een maatschappelijk debat over de rationalisatie van het hoger onderwijs te houden. “Ook bij Smet is er aandacht voor het thema van de integratie van de academiserende opleidingen van de hogescholen in de universiteiten. Het Vlaams regeerakkoord stelt dat daarover een grondig maatschappelijk debat gevoerd moet worden. Smet onderschrijft dat, maar heeft er zelf al wel een mening over: tenzij hij van het tegendeel overtuigd kan worden, gaat hij ervan uit dat de integratie er komt.” (6)

De koepel van de hogescholen, VLHORA “wil alle betrokken instellingen actief betrekken in dit maatschappelijk debat. Het vormen van een concrete visie over het hoger onderwijslandschap kan niet overgelaten worden aan ‘regieorganen’ of de Commissie Soete.” (3)

Waarover moet het debat gaan?

In zijn beleidsnota onderschrijft minister Smet de oriëntatie die de Europese Unie aangeeft voor het hoger onderwijs. Wat bedoelt de Europese Commissie met de ‘modernisering van het hoger onderwijs’ ? “Instellingen voor hoger onderwijs moeten worden aangemoedigd tot het ontwikkelen van flexibeler leerplannen en flexibeler manieren om hoger onderwijs te volgen, alsook tot de uitbreiding van de validatie van eerdere leerprestaties. (…) Partnerschappen tussen universiteiten en bedrijven kunnen passende omstandigheden scheppen voor een groter aandeel van particuliere investeringen door bedrijven én – overeenkomstig het initiatief “Nieuwe vaardigheden voor nieuwe banen” – universiteiten leerplannen en kwalificaties helpen ontwikkelen die beter zijn afgestemd op de vaardigheden die de arbeidsmarkt en de studenten nodig hebben.” (9)

De inhoudelijke doelstelling – de output – van het hoger onderwijs is volgens de Europese Commissie ‘het afstemmen op de vaardigheden van de arbeidsmarkt’. Het komt er nu op aan de input en ‘randvoorwaarden’ daarop af te stemmen.

P. Smet: “Het hoger onderwijs moet een antwoord kunnen bieden op de groeiende diversiteit van de studentenbevolking zowel in termen van kennisbehoeften, talenten, leeftijd, afkomst, vooropleiding, ervaring, interesses, motivatie en bekwaamheid. Tegelijk moeten we bij het voeren van dit debat ook rekening houden met een aantal cruciale randvoorwaarden, zoals de financiële haalbaarheid, de leefbaarheid van de hogescholen, het behoud van een voldoende scherpe profilering van aanverwante opleidingen, de beheersmodellen van de verschillende types instellingen (universiteiten en hogescholen, vrije en autonome instellingen) en een aangepast en aantrekkelijk personeelsstatuut.” (1)

Zo heeft André Oosterlinck, ererector en associatievoorzitter KULeuven, het echter niet begrepen:
Het maatschappelijk debat moet gevoerd worden binnen de lijnen van het decreet en binnen de lijnen van de commissie Soete. Het is fout om het maatschappelijk debat te zien als iets waarbij alles nog in vraag gesteld kan worden. Gelukkig maar, want anders zou het oeverloos worden.” (“Den Oosterlinck beslist niks”, Veto, nr. 10, 30 november 2009)


Academiseren met onvoldoende middelen en personeel

Op 7 december 2009 werden rapporten van onderwijsvisitaties, aangesteld door de Vlaamse Hogescholenraad (VLHORA, gepubliceerd. (2) Het betreft o.a. een onderzoek naar de kwaliteit van de academisch gerichte bacheloropleiding en de masteropleiding Industriële wetenschappen: elektronica-ICT. Op de elf hogescholen die deze opleiding aanbieden scoren er drie hogescholen onvoldoende op het beoordelingscriterium kwantiteit personeel: “Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.”

Ter illustratie twee citaten uit het rapport:

Op dit moment is het duidelijk dat de opleiding een tekort aan personeelsleden heeft. Een klein aantal mensen neemt een groot aantal taken op zijn schouders. De commissie vraagt zich dan ook af of de huidige positieve initiatieven kunnen gehandhaafd blijven als één van deze mensen zou wegvallen. Daarnaast is er een tekort van het aantal mensen dat onderzoek kan begeleiden.” (2)

Een reductie van de onderwijsbelasting door het beperken van keuzevakken, opleidingen en afstudeerrichtingen dringt zich wellicht op, temeer omdat de speerpunten die de opleidingen gedefinieerd hebben, zouden moeten ondersteund worden door onderzoek. De commissie is van oordeel dat er kansen zijn binnen het departement en binnen de associatie om dit probleem op te lossen.” (2)

Voor een goede verstaander maakt de conclusie van dit rapport meteen duidelijk waar het schoentje wringt: “De meeste hogescholen proberen creatief om te gaan met de beperkte financiële ruimte en het kader van de vast benoemde personeelsleden om het onderzoek en het onderwijs degelijk uit te voeren. De omkadering om zowel onderwijs als onderzoek en de koppeling tussen beide optimaal uit te bouwen is een spanningsveld in meerdere opleidingen. Er blijven nog drie jaren voor het voltooien van de academisering. Sommigen zullen het zeker halen, voor niemand is het al te laat, maar iedereen zal er nog hard moeten voor werken.” (2) Het is dus pompen of verzuipen geblazen aan de hogescholen.

Het is niet leuk voor de overheid om rapporten, waarin hun verantwoordelijkheid voor het gebrek aan middelen en personeel wordt aangetoond, onder de neus geduwd te krijgen. In plaats van het probleem bij de wortel aan te pakken stelt de Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO) voor het criterium tussen de plooien te laten verdwijnen. De Vlor spaart haar kritiek op dit manoeuvre niet:
Zo is bijvoorbeeld het aspect “kwantiteit van het personeel” niet meer expliciet in de standaarden aanwezig. De raad is echter van mening dat dit een essentiële voorwaarde is om de onderwijskwaliteit te garanderen en stelt voor om kwantiteit op te nemen bij de toelichting van standaard 2.” (7)

Meer jongeren vooral uit kansengroepen in het hoger onderwijs

P. Smet: “De maatschappelijke behoefte aan afgestudeerden van het hoger onderwijs neemt toe. Toch zijn er nog steeds maatschappelijke groepen die niet of nauwelijks aan het hoger onderwijs deelnemen. De participatie aan hoger onderwijs, en van kansengroepen in het bijzonder, moet stijgen. Beide doelstellingen zullen worden opgenomen in de beheersovereenkomsten in het kader van het Aanmoedigingsfonds.”(1)

Om de deelname van jongeren uit kansengroepen aan het hoger onderwijs te stimuleren heeft de minister allerlei plannen: “de middelen van het Aanmoedigingsfonds verder inzetten; het stelsel van studiefinanciering verruimen en de sociale voorzieningen moderniseren; leertrajecten die de combinatie van leren en werken vergemakkelijken en het integreren van vormen van afstandsleren; nagaan of we sommige bacheloropleidingen geografisch beter kunnen spreiden; nagaan of we nieuwe HBO5- en professionele bacheloropleidingen in de regio’s met lagere participatie aan hoger onderwijs kunnen inplanten; kwaliteitsvolle verkorte trajecten voor de HBO5-afgestudeerden waarmee ze een diploma van bachelor kunnen behalen; een financieringsbonus voor studenten met functiebeperkingen bepalen.” (1)

Om een groter aantal leerlingen, waaronder kansengroepen, effectieve slaagkansen te geven in het hoger onderwijs vraagt VLHORA, de koepel van hogescholen “om de aandacht voor een breed vormingsconcept in het basis- en secundair onderwijs door te trekken naar het hoger onderwijs. Hiervan maakt het versterken van de studentenparticipatie deel uit. Bovendien kunnen de studieproblemen die ontstaan bij de overgang van secundair naar hoger onderwijs hoofdzakelijk toegeschreven worden aan het ontbreken van goede startcompetenties (remediëren in het secundair onderwijs) en studiekeuze- en loopbaanbegeleiding. Deze begeleiding acht de VLHORA dan ook noodzakelijk in het hoger onderwijs.” (3)

Maar niet allemaal tegelijk?

Volgens de recentste cijfers van het ministerie van Onderwijs steeg het aantal inschrijvingen bij de hogescholen met 3 procent. De universiteiten tellen zelfs 7 procent meer studenten dan het vorige academiejaar.

Toon Martens, voorzitter van de Vlaamse Hogescholenraad (VLHORA), wijt de groei niet alleen aan demografische factoren, zoals de geboortepiek van 1991, maar ook aan economische. ‘De belangrijkste knelpuntberoepen van vandaag, in het onderwijs en de gezondheidszorg, hebben veel aandacht gekregen in de media. Mede daardoor zitten de professionele bacheloropleidingen die naar die sectoren leiden in de lift. Het aantal studenten in de onderwijsopleidingen is bijvoorbeeld met 11 procent gestegen.’
Twee derde van alle scholieren in het technisch secundair onderwijs (tso) stroomt vandaag door, vooral naar de professionele bachelors. ‘Een goede zaak’, vindt Rosette S’Jegers. ‘Zowel de universiteiten als de hogescholen kunnen niet blijven vissen in de steeds kleiner wordende vijver van aso’ers. Wij pleiten daarom voor een zo goed mogelijke voorbereiding op verder studeren in het hele secundaire onderwijs.’ Vanuit het beroepssecundair (bso) is de doorstroming een stuk lager. Bso’ers worden aan het einde van hun middelbareschooltijd veelal gestimuleerd om meteen te gaan werken. Maar door de economische malaise blijken zij toch ook extra gemotiveerd om zich met een hoger diploma te wapenen, ook al zijn hun slaagkansen dan laag.
” (Knack, Minder centen, meer studenten, 9 december 2009)

Onder de titel ‘Hoe meer studenten, hoe lager het niveau’ bracht de pers de stemmingmakerij tegen de democratisering van het universiteitsonderwijs aan het licht: “Steeds meer leerlingen uit het technisch secundair onderwijs wagen hun kans aan de universiteit. De academische wereld is daar niet onverdeeld gelukkig mee. In de academische wereld klinkt veel kritiek op het grote aantal eerstejaarsstudenten aan de universiteiten. Want democratisering doet aan niveaudaling denken: ‘We kunnen alleen hoera zeggen als ook het intelligentieniveau met zoveel procent is gestegen.’” (De Standaard, 8 september 2009)

De reactie van minister Smet bleef niet uit: “De stelling dat meer studenten tot minder kwaliteit zou leiden, doet hij af als onwetenschappelijke nonsens. Pascal Smet ijvert ook voor de toename van het aantal studenten dat over de grens gaat studeren: tegen 2020 moet minstens 20% van de studenten een deel van de studies in het buitenland gevolgd hebben.” (6)

Het vervolgrapport (Soete) lijkt te suggereren dat de democratisering van het hoger onderwijs enkel gerealiseerd kan worden via de professionele bachelors. De raad wijst er echter op dat democratisering ook een doelstelling is en moet blijven voor academische bachelors. Het is belangrijk dat een student zo snel als mogelijk op de voor hem meest geschikte plaats in het hoger onderwijs terechtkomt.” (4)

Meten is weten in Bolognaland

Na de Bologna-vervolgconferentie te Leuven in april 2009 schreef de VLOR: “De raad blijft het betreuren dat de overheid geen stappen onderneemt om een uniforme registratie van kansengroepen te realiseren. Enkel op die manier krijgt men een correct en degelijk inzicht in de participatie van kansengroepen aan het hoger onderwijs.
De raad stelt voor dat Vlaanderen een uitgebreid actieplan opstelt met concrete streefcijfers en haalbare doelstellingen. Daarbij moet men aangeven hoe gemeten zal worden en via welke concrete maatregelen de overheid denkt de doelstellingen te bereiken. De overheid moet ook nagaan of Vlaanderen nood heeft aan een coördinatieorgaan dat het uitvoeren van het actieplan opvolgt. Ierland heeft bijvoorbeeld een dergelijk orgaan geïmplementeerd. Het actieplan moet in overleg met de stakeholders opgesteld worden.
” (8)

Minister Smet heeft de boodschap begrepen:
In Bolognaverband werk ik mee aan het ontwikkelen van meetbare doelstellingen en indicatoren met betrekking tot de sociale dimensie van en in het hoger onderwijs: participatieratio’s, doorstroomratio’s, uitstroomratio’s, tewerkstellingsratio’s van studenten en afgestudeerden uit kansengroepen.” (1)

“De minister wil de komende jaren zwart op wit weten hoeveel nieuwe Vlamingen er doorstromen en slagen in de hogescholen en de universiteiten. Er worden kengetallen uitgewerkt zodat met de cijfers in de hand er precies kan gezegd worden welke aanpak de correcte is.”
(6)

De VLOR pleit er ook voor dat de kansengroepen kunnen deelnemen aan de internationale mobiliteit:

De raad merkt bovendien op dat als men in het kader van de sociale dimensie binnen de Bolognalanden de mobiliteit van kansengroepen wil stimuleren, hiervoor dringend op Europees niveau nagedacht moet worden over mechanismen van sociale correctie. Er is nood aan afspraken bijvoorbeeld op het vlak van sociale huisvesting, sociale voorzieningen en studiefinanciering.
De raad is er voorstander van om in Vlaanderen wel een streefcijfer van 20 % inzake mobiliteit te hanteren. Hierbij moet de overheid dan voldoende budgettaire ondersteuning voor studenten voorzien zodat álle studenten hieraan kunnen deelnemen.
” (8)

Boodschap begrepen? “Pascal Smet ijvert ook voor de toename van het aantal studenten dat over de grens gaat studeren: tegen 2020 moet minstens 20% van de studenten een deel van de studies in het buitenland gevolgd hebben.” (6)

Betere financiering van het hoger onderwijs ?

P. Smet: “De Europese doelstelling om 2% van het BRP aan het hoger onderwijs te besteden, hebben we in Vlaanderen nog niet bereikt. Daarom zetten we de inspanningen voort om het budget voor het hoger onderwijs in de komende regeerperiode substantieel te verhogen, met een stijging van 10%.
Ik zal laten onderzoeken of het financieringsdecreet voor het hoger onderwijs de vooropgestelde doelstellingen zoals het bevorderen van de participatie aan het hoger onderwijs, het verbeteren van de doorstroom en de uitstroom, het aantrekken van groepen die momenteel niet of weinig participeren aan het hoger onderwijs, het verhogen van de kwaliteit van het hoger onderwijs, realiseert. Samen met de hoger onderwijsinstellingen, de studenten en de vakorganisaties zal ik een evaluatiekader uitwerken.
Mocht blijken dat bepaalde opleidingen zich binnen de kaders van het nieuwe financieringsmechanisme onvoldoende kunnen ontplooien, zal ik voorstellen om het financieringsdecreet daarop bij te sturen
.” (1)

Besparingen doorkruisen groeipad

De vakbonden, de VLOR en andere organisaties wijzen op de tegenstelling tussen deze intenties en de besparingsmaatregelen die het hoger onderwijs treffen.

COC: “Besparingen op een sector waar eigenlijk zwaar geïnvesteerd moet worden in het algemeen belang kun je onmogelijk verantwoorden. Bovendien staat dit compleet haaks op het Vlaams regeerakkoord en de beleidsnota.” (COC, Brandpunt, november 2009)

De VLOR: “De beleidsnota bevat geen financieel kader dat aangeeft over welke middelen de scholen zullen beschikken om die doelstellingen te realiseren. Meer nog: de beleidsnota maakt geen enkele allusie op de budgettaire context om de strategische en operationele doelen te realiseren. Met welke middelen moet een hervorming van het secundair onderwijs of de uitrol van leerzorg gebeuren? Onder welke voorwaarden moeten de vernieuwing, de verbreding en verdieping van het deeltijds kunstonderwijs gebeuren? Wat met de hervorming van de leerlingenbegeleiding? Wat met de herziening van de studiefinanciering? Wat met de implementatie en operationalisering van het HBO? Wat met de hertekening van het hoger onderwijslandschap? Hoe zal de stijging van het hoger onderwijsbudget met 10 % kunnen worden gerealiseerd?” (VLOR, Advies over de ontwerpbeleidsnota onderwijs 2009-2014, 12 november 2009)

De VLHORA:
In de beleidsnota staan geen concrete bepalingen over het budgettair kader. In de doelstellingen zelf zijn cijfergegevens slechts matig of niet aanwezig. In het licht van het Programmadecreet en de besparingen moeten alle maatregelen uit de nota met bijkomende financiële implicaties met enige voorzichtigheid geïnterpreteerd worden. Concreet vraagt VLHORA voor nieuwe taken nieuwe middelen en een reële reductie van de werklast evenredig aan de gerealiseerde/te realiseren besparingen.” (3)

De Vlaamse Hogescholenraad was in haar persbericht niet mals voor het structureel tekort dat gecreëerd werd door de voorliggende teksten over de besparingen: “Het Pact 2020, de Verklaring van Leuven en het regeerakkoord zijn elk plannen die veel visie en engagementen bevatten voor het hoger onderwijs. Het voorontwerp van Programmadecreet 2010, samen met de derde begrotingscontrole 2009, veegt dit alles van de kaart.(…) Nu de beoogde groei van deelname aan hoger onderwijs gerealiseerd wordt, weigert de Vlaamse Overheid de beloofde middelen te betalen.

Eindelijk bleef de kritiek overeind, zij het in een zachtere formulering:
De besturen begrijpen maar betreuren de te realiseren besparingen in het hoger onderwijs gezien het hoger onderwijs nog steeds de gevolgen meesleept van onderfinanciering en onderindexering uit het verleden. (…) De gevolgen van de besparingen en de onderfinanciering worden nog problematischer door de sterke aangroei van het aantal studenten in het hoger onderwijs en deze groei zal zich in de volgende jaren nog versterken.” (VLIR & VLHORA, Protocol onderhandelingen programmadecreten 2009 & 2010)


Overheidsfinanciering versus private financiering

Een belangrijke dimensie in het debat is de vraag van waar de financiering moet komen.

De Europese commissie vindt dat de privé-investeringen een groter aandeel moeten krijgen: “Het verhogen van de investeringen uit zowel publieke als particuliere bronnen blijft een uitdaging, vooral in de huidige economische crisis. Een aantal EU-landen heeft initiatieven genomen om meer middelen te investeren en die in grotere mate voor het hoger onderwijs te bestemmen. Er moet worden gestreefd naar verdere diversificatie om voor extra financiering te zorgen.” (9)

De Vlaamse Onderwijsraad (VLOR) pleit voor voldoende basisfinanciering van de overheid: “De raad merkt bijkomend op dat de overheid voldoende basisfinanciering voor de instellingen moet voorzien om een goed werkende (interne en externe) kwaliteitszorg verder op alle niveaus te ondersteunen. De raad heeft er in verschillende adviezen reeds op gewezen dat de basisfinanciering onvoldoende is om de veelheid van opdrachten te realiseren. Hij herhaalt hierbij zijn pleidooi voor het optrekken van de basisfinanciering van hogescholen en universiteiten”. (7)

De VLHORA eist gelijke financiering voor de geacademiseerde opleidingen: “Door de besparingen wordt de samenwerking tussen universiteiten en hogescholen gehypothekeerd en worden zij weer meer elkaars concurrenten. Het is evident dat indien de academiserende opleidingen de accreditatie halen, dat zij op een gelijke manier gefinancierd moeten worden als de opleidingen van de universiteiten, ongeacht ze wel of niet in een universiteit geïntegreerd worden. Wij vragen als VLHORA een verdubbeling van de PWO-middelen en op langere termijn een basisfinanciering van 20% van de enveloppe voor praktijkgericht onderzoek en innovatie in de professionele bacheloropleidingen.” (8)

De Leuvense afdeling van de LBC (ACV-bediendenvakbond) neemt een klaar standpunt in:

De inkomsten van het Vlaams hoger onderwijs komen uit drie geldstromen. De eerste geldstroom is de subsidiëring vanuit de Vlaamse overheid en dient voor de dagelijkse werking van het onderwijs. De tweede geldstroom is de financiering voor onderzoek, komende van de federale en Vlaamse overheid, de gemeenten en ook van internationale instellingen. De derde geldstroom bestaat uit inkomsten uit de privé-sector. Een deel van deze geldstroom komt uit onderzoekscontracten met private financiers of uit wetenschappelijke dienstverlening. Wij stellen vast dat er een verschuiving plaatsvindt van de eerste naar de tweede en vooral de derde geldstroom. De inspanningen van de Vlaamse overheid dalen. 25 jaar geleden bedroeg het aandeel van het onderwijs nog 7 procent van het bruto binnenlands produkt van Vlaanderen, nu nog slechts 5 procent. (….)

Het hoger onderwijs wordt met andere woorden steeds meer afhankelijk van inkomsten uit de privésector en van kortetermijnprojecten vanwege de overheid, die per definitie onzeker zijn. De groeiende inmenging van de markt in het onderwijs vinden wij een zeer slechte zaak. Studierichtingen die voor de industrie interessant, lees winstgevend, zijn zullen er financieel wel bij varen. Andere richtingen zullen het met minder moeten doen en overvleugeld worden. Wetenschappelijk onderzoek aan universiteiten zal volop gesteund worden door één of andere industriële lobby indien men met het resultaat (bijvoorbeeld onderzoek naar AIDS medicatie) naderhand veel winst kan maken. Fundamenteel onderzoek is het kind van de rekening“
(Meer middelen voor onderwijs. Terug naar 7% BBP, LBC, 18 september 2009)

De lat voor de lerarenopleiding hoger leggen


“Kwaliteitsvol onderwijs staat of valt met goede leerkrachten
”, schrijft Smet in zijn beleidsnota.

Ik reken erop dat de studiekeuzebegeleiding de leerlingen in het secundair onderwijs ondersteunt om een positieve keuze voor de lerarenopleiding te maken op basis van een analyse van hun talenten en competenties. De lat moet daarbij hoog liggen. We moeten ervoor zorgen competente en gemotiveerde studenten voor de lerarenopleidingen aan te trekken. Zoals het decreet zelf voorschrijft, zal ik het decreet op de lerarenopleidingen in Vlaanderen tegen 2012 evalueren. Daarbij wil ik een zicht krijgen op de instroom, doorstroom en uitstroom van de verschillende soorten lerarenopleidingen, de externe kwaliteitsbeoordelingen van de specifieke lerarenopleidingen, de impact van de diversiteitsprojecten, de expertisenetwerken en de regionale platformen.” (1)

De VLHORA “is al langer van mening dat de lat voor de initiële lerarenopleiding hoger moet liggen. Het kan echter nuttig zijn de evaluatie van de lerarenopleiding en de visitaties af te wachten. Met het oog op het aantrekken van voldoende gekwalificeerden mag een verzwaring van het programma niet ondoordacht doorgevoerd worden”. (3)

Minister Smet loopt hoog op met de tutoringprojecten waarbij studenten uit het hoger onderwijs kansarme leerlingen uit het basis- of uit de eerste jaren van het secundair onderwijs persoonlijk studieondersteuning bieden. “Ik zal de lerarenopleidingen aanmoedigen om voor alle studenten minstens één stageperiode in te vullen met een tutoringproject.” (1)

De Koning Boudewijnstichting ondersteunt deze projecten en maakte een evaluatie van de eerste resultaten: “Alle pogingen ten spijt is er tot op heden nog geen sprake van democratisering in en van het Vlaamse onderwijs. Kinderen en jongeren van allochtone en/of sociaal-economisch minder begunstigde afkomst hebben niet dezelfde slaagkansen en doorstroommogelijkheden als hun autochtone leeftijdsgenoten. Om aan deze situatie te verhelpen wordt steeds meer geopperd voor de invoering van een systeem van student tutoring, waarbij studenten uit het hoger onderwijs studieondersteuning bieden aan allochtone en/of kansarme leerlingen.

De onderwijswereld doet er goed aan het project enerzijds in te bedden in het beleid van de organisatie en/of het opleidingscurriculum, anderzijds te laten coördineren door verantwoordelijken op diverse niveaus.”
Om de praktijk van student tutoring optimaal te continueren en verder uit te bouwen, is er nood aan financieel ondersteunende middelen, wetenschappelijk onderzoek, omkadering en vorming. Daarnaast dient het concept ‘student tutoring’ te worden afgebakend aan de hand van kwaliteitsstandaarden en is het wenselijk blijvend aan visieontwikkeling te doen.” (Koning Boudewijnstichting, Tutors maken het verschil. Tutoring-en begeleidingsinitiatieven in het Vlaamse onderwijs, 2008)

De rechtspositie in het hoger onderwijs stroomlijnen

P. Smet: “Op dit ogenblik verschillen de statuten voor het personeel van respectievelijk de universiteiten en de hogescholen sterk van elkaar. Een nauwere integratie van de personeelsstatuten is dan ook aangewezen. In een conceptnota zal ik uitwerken hoe de integratie van de personeelsstatuten vorm kan krijgen met voldoende aandacht voor differentiatie en de ondersteuning van het wetenschappelijk onderzoek.” (1)

De VLOR: “De rechtspositieregeling van het personeel moet een bevoegdheid van de overheid blijven en kan niet aan een willekeurige invulling door de instellingen overgelaten worden.” (4)

COC stel vast dat er grote ongerustheid en onzekerheid is bij de personeelsleden van zowel hogescholen als universiteit: “De eerste groep ziet zich gedegradeerd worden tot tweederangspersoneel van de universiteit, de tweede groep ziet de eerste als een bedreiging voor hun individuele carrière aan de universiteit. Feit is dat in elk geval het personeelstatuut geregeld moet worden voor er voor COC ook maar sprake kan zijn van de doorvoering van “inkanteling” in welke zin dan ook.” (5)

Hugo Van Droogenbroeck

(1) Pascal Smet, Beleidsnota onderwijs 2009-2014, 26 oktober 2009

(2) VLHORA, Onderwijsvisitaties van de eerste academiserende opleidingen van de hogescholen afgerond, 7 december 2009.

(3) VLHORA, Advies Beleidsnota Onderwijs 2009-2014

(4) VLOR, Advies over het vervolgrapport, 10 maart 2009.

(5) COC, Lange Wapper, Geen BAM-toestanden voor het hoger onderwijs, Brandpunt, juli 2009

(6) Persbericht kabinet P. Smet, Uitdagingen voor hoger onderwijs, 1 oktober 2009

(7) VLOR, Advies over het NVAO-voorstel voor een nieuw accreditatiestelsel, 15december 2009

(8) VLOR, Advies over het Leuvencommuniqué en de implementatie ervan, 9 juni 2009

(9) EU, Sleutelcompetenties voor een veranderende wereld, 25 november 2009, COM(2009)640 definitief.