1. Een gemeenschappelijke basisschool van 6 tot 15 jaar

Facebooktwittermail

[Terug naar overzicht
->749]

A. Wat zegt ons programma?

1. Een gemeenschappelijke basisschool van 6 tot 15 jaar

Het kleuteronderwijs is afzonderlijk en verplicht vanaf 3 jaar en heeft klare doelstellingen: het verwerven van de gesproken taal, ruimtelijk inzicht en zelfstandigheid. Daarna volgen de leerlingen een gemeenschappelijke basisvorming van 6 tot 15 jaar. De breuk tussen het lager en het secundair onderwijs verdwijnt. Deze hervorming vereist de herverdeling van de bestaande schoolentiteiten. De leerlingen wennen geleidelijk aan de overgang van één onderwijzer naar meerdere vakleerkrachten per klas.

Van 16 tot 18/19 jaar volgen de leerlingen doorstromingsonderwijs (voorbereidend op het hoger onderwijs) of kwalificatieonderwijs (technische en beroepsopleiding), waar in elk geval nog een gemeenschappelijke stam blijft bestaan voor de algemene vorming. Deze vorming moet van degelijke kwaliteit zijn en de resultaten ervan worden geëvalueerd.

Het gemeenschappelijk basisonderwijs wordt geleidelijk ingevoerd, gespreid over een periode van 10 jaar. Momenteel zijn er immers grote niveauverschillen op het einde van het lager onderwijs. Daarom is het onmogelijk van vandaag op morgen de selectie bij de aanvang van het secundair onderwijs uit te schakelen. Op korte termijn kunnen we wel de algemene vorming in de eerste graden van het kwalificatieonderwijs opdrijven.

Naast dit gemeenschappelijk basisonderwijs blijft het buitengewoon onderwijs bestaan voor kinderen en jongeren met een speciale handicap.

B. Uw vragen, onze antwoorden

1. Een gemeenschappelijke basisschool van 6 tot 15 jaar

Schoolplicht vanaf drie jaar? Legt dat geen overdreven sociale druk op de gezinnen?

Het hangt ervan af wat je onder “sociale druk” verstaat. Als je vreest dat men onze kinderen zo vroeg mogelijk wil doen “presteren” en “productief” maken door ze een maximum aan instrumentale vaardigheden te doen verwerven, wees gerust: dit is duidelijk niet onze bedoeling.

Daarentegen is drie jaar de leeftijd waarop de familiale “cocon” dikwijls te eng wordt. Het is niet te vroeg om kinderen te socialiseren, ze te leren “samenleven” in wederzijds respect en hen waarden over te dragen. Het komt erop aan hun nieuwsgierigheid aan te scherpen, hun intelligentie, hun expressie, hun psychomotoriek, hun logisch redeneervermogen, hun ruimtelijk voorstellingsvermogen, hun “muzikaal oor” en hun smaak te ontwikkelen, maar dat alles in een serene en ontspannen sfeer.

Vergeten we ook niet dat vandaag reeds meer dan 95% van de 3-jarigen op de kleuterschool zit. Kinderen die niet of laattijdig naar de kleuterschool gaan, starten met een achterstand in het eerste studiejaar.

Een zelfde school van 6 tot 15 jaar? In hetzelfde gebouw? Wat doe je dan met de dorpsscholen?

Ons uitgangspunt is dat de leerlingen naar een nabij gelegen school kunnen gaan (op loop- of fietsafstand of met het openbaar vervoer) zonder dat de ouders moeten instaan voor het vervoer per auto. Waar mogelijk, met name in de steden en in vele grote gemeenten waar de bevolkingsdichtheid groot genoeg is, kunnen de leerlingen het gemeenschappelijk basisonderwijs 10 jaar lang in hetzelfde schoolgebouw volgen. In kleinere gemeenten zijn er te weinig leerlingen om in elk dorp het volledig gamma van algemene en polytechnische vorming (met de nodige infrastructuur) aan te bieden. Leerlingen die de eerste (zes) jaren van het gemeenschappelijk basisonderwijs in een dorpsschool hebben doorgebracht, worden daarna gegroepeerd in een andere school. Wanneer de afstand te groot is om met de fiets naar school te komen en het openbaar vervoer tekort schiet moet de overheid instaan voor het ophalen van de leerlingen met een bus (dit kan efficiënter dan vandaag omdat de leerlingen van een zelfde gebied naar dezelfde school zullen gaan).

Globaal gezien zal het aantal volledige basisscholen (waar de leerlingen de 10-jarige gemeenschappelijke stam volgen) groter zijn dan het huidig aantal secundaire scholen (met een eerste en tweede graad).

Irrealistisch! Mijn leerlingen van 3 BSO zullen in zo’n onderwijs niet kunnen volgen.

We zijn er ons terdege van bewust. Zo is er ook geen sprake van de gemeenschappelijke stam plots in te voeren zonder vooraf maatregelen te nemen die garanderen dat de leerlingen in de eerste leerjaren van het onderwijs een voldoende niveau halen.

Daartoe voorziet ons programma pedagogische en materiële maatregelen om het leerproces en de gelijkheid in de eerste leerjaren van het onderwijs te verbeteren. Minstens acht jaar zullen er over gaan alvorens alle leerlingen van 14 jaar effectief in staat zijn om het algemeen en polytechnisch onderwijs dat wij voorstellen te volgen.

Wij verwerpen de idee dat het per definitie onmogelijk is. De leerlingen van het derde jaar beroeps zijn geen mentaal gehandicapten. Zij hebben tijdens hun lagere schoolloopbaan niet de nodige hulp en begeleiding genoten die noodzakelijk waren om de gepaste vorderingen te kunnen maken.

Het succes van de gemeenschappelijke stam tot 16 jaar in bv. de Scandinavische landen bewijst dat men zich daar in principe niet tegen kan verzetten: het is een kwestie van het te willen, van structuren, van middelen en zonder twijfel van pedagogische cultuur.

Er zijn leerlingen die meer op het concrete zijn gericht en andere die abstract kunnen denken; de ene werkt met zijn handen, de andere met zijn hoofd. Zullen de eersten zich niet vervelen in de algemene vorming?

Zo je onder “intellectuelen” diegenen bedoelt die – op school of elders – hebben leren abstraheren en theoretisch denken en onder “handarbeiders” diegenen die dit niet geleerd hebben, welnu het is onze bedoeling dat allen dit leren. Als je daarentegen wilt zeggen dat de hersenen van sommigen van bij hun geboorte voorbestemd zijn om ASO te volgen en de hersenen van anderen voorbestemd zijn om beroeps te volgen, dan zeggen we neen. Indien dit het geval was moet men uitleggen waarom de neuronen van theoretici meer voorkomen in rijke milieus dan in volkse families…

Sommige leerlingen vervelen zich nu al tijdens de lessen van de algemene vakken en jullie willen die nog verhogen?

Wij pleiten voor algemene èn polytechnische vorming voor alle leerlingen. In vergelijking met de huidige situatie waar de meeste leerlingen ofwel weinig of geen technische vorming krijgen (ASO, sommige studierichtingen van het TSO) ofwel een vrij gespecialiseerde beroepsopleiding (BSO) zal het aantal uren technische vorming toenemen, maar dan in de brede zin. Voor leerlingen waar de algemene vorming nu minimaal uitvalt (vooral BSO) zal er zeker sprake zijn van een gevoelige toename van het aantal uren algemene vorming.

Zeggen dat leerlingen “zich vervelen” bij vakken van algemene vorming is een subjectieve perceptie van de situatie. Op jonge leeftijd zijn alle kinderen leergierig en vol verwachtingen. Waarom zijn er dan zoveel leerlingen die reeds in het lager onderwijs afhaken en zo’n leerachterstand oplopen dat hun verdere schoolloopbaan een kleine of grote kalvarietocht wordt? Men moet dus veeleer zoeken naar de oorzaken en oplossingen voor het probleem van de demotivatie (waarbij uiteraard factoren buiten de school meespelen, zoals de media, die leerlingen vaak in de tegenovergestelde richting duwen van wat zij op school leren) dan de “algemene vakken” als zondebok te bestempelen.

Heel de houding tegenover leren moet omgekeerd worden. Een school met veel ambitie en afwisseling geeft weinig of geen aanleiding tot verveling. De leerkrachten dienen ook hun pedagogische praktijk te evalueren met als doel hun lessen te verlevendigen en ze te laten aansluiten bij verschillende facetten van de werkelijkheid

Riskeert men niet méér schoolmislukkingen?

Nog meer mislukkingen? Er zijn er anders nu al genoeg. Wegens gebrek aan middelen (te grote klassen, een te beperkt team dat kan remediëren, het CLB dat overbevraagd is) wordt het kind in moeilijkheden vanaf de lagere school op een “spoor” gezet dat meestal naar het beroeps en technisch onderwijs leidt. De leerling, die met zijn tekorten blijft zitten, zal zo goed en zo kwaad zijn lagere secundaire studies afmaken. De tekorten voor taal, voor rekenen, voor analyseren en logisch denken maken dat heel wat leerlingen het vijfde jaar niet halen en de school op 18 jaar verlaten zonder diploma.

Wie denkt dat het teveel aan algemene vorming aan de basis ligt van de vele schoolmislukkingen, kan eens over het volgende nadenken. Leerlingen die enkele jaren in het ASO gezeten hebben en dan in de derde graad in het BSO of een kwalificatierichting van het TSO terecht komen, zullen er meestal betere resultaten halen dan leerlingen die vanaf de aanvang BSO of TSO volgden. Zij hebben een bredere basis en kunnen hun achterstand in specialiteitsvakken vrij snel goed maken. Leraars technische vakken en beroepspraktijk wijzen vaak op het gebrek aan taalvaardigheid of elementaire wiskunde als oorzaak waarom leerlingen ook in technische vakken moeilijkheden kennen.

Is 16 jaar niet te laat om met een beroepsopleiding te beginnen?

Kan men er van uitgaan dat een kind op het einde van het lager onderwijs reeds een precies idee heeft over zijn toekomstig beroep? Is het wenselijk dat leerlingen op 12 of 13 jaar reeds een beroepsspecialisatie volgen? Nee, maar toch is het een deel van de realiteit van ons huidig onderwijs. Leerlingen van 1B besteden reeds 14 van hun 32 lesuren aan beroepsspecialisatie.

Leerlingen uit concentratiescholen in het lager onderwijs worden bijna onvermijdelijk op het spoor van het kwalificatieonderwijs (BSO, bepaalde richtingen van het TSO) of van het bijzonder onderwijs gezet. Aan de andere kant van het spectrum zijn er nu secundaire scholen die slechts leerlingen aanvaarden die in de lagere school minstens 70% haalden (wat onwettig is!). Waar is hier de vrije schoolkeuze?

Leerlingen die uit het ASO in het TSO komen- of ze nu “gemotiveerd” zijn of niet – hebben gezien hun vorming veel meer kansen om er te slagen. Zelfde vaststelling in het hoger onderwijs: een leerling uit het ASO die positief gemotiveerd een technisch graduaat begint heeft alle “kansen” te slagen, veel meer dan een leerling uit het technisch of beroepsonderwijs.

In elk geval zullen de jongeren die aan onze gemeenschappelijke (basis)school tot 16 jaar afstuderen een stevige basis voor algemene vakken en technologische vorming genoten hebben, waardoor ze veel sneller dan nu een technisch of manueel beroep zullen leren.

Het is trouwens niet de taak van het leerplichtonderwijs om ervaren of hooggespecialiseerde vakmannen (of -vrouwen) af te leveren aan de ondernemingen. Dat is een taak voor het hoger (beroeps)onderwijs of van de bedrijven zelf.

Maar er blijft toch een selectie vanaf 16 jaar? Wordt de ongelijkheid niet gewoon verplaatst? Wat verandert er?

Het eerste wat wijzigt is dat alle leerlingen werkelijk een echte algemene vorming genoten hebben, die zowel de traditionele humanistische vorming als de moderne domeinen van de technologie omvatten. Zo bereiken we onze eerste doelstelling: eenieder kan een kritisch bewustzijn als burger verwerven. Na 16 jaar zullen sommigen een opleiding volgen om metser te worden en anderen dokter. Maar onze metsers zullen in staat zijn de inzet van het debat over kernenergie te begrijpen of zich een mening te vormen over de geostrategische situatie in Irak of het Midden-Oosten. M.a.w. we hebben één van de voorwaarden voor de democratie volbracht.

Door de leeftijd van de selectie te verlaten, verminderen we de kloof tussen hoofd- en handarbeiders en dus de sociale bepaaldheid van deze selectie.
Er blijft dan nog een groot verschil in sociale lotsbestemming waarheen de diverse beroepen leiden (verschillen in verloning, risico op arbeidsongevallen, kwaliteit van het leven …). De democratisering van het onderwijs is niet de enige hefboom in de strijd voor maatschappijverandering.

Hoe worden de leerlingen op het einde van de gemeenschappelijke stam georiënteerd?

De leerlingen hebben reeds tien jaar polyvalente basisschool achter de rug, waarbij ze een brede basis verworven hebben en met verschillende sectoren en beroepen in contact zijn gekomen. Ze hebben ook een beter inzicht in welke hun sterke en zwakke punten zijn en waar hun talenten en motivatie liggen. Wellicht hebben ze ook reeds een duidelijker beeld van hoe ze hun toekomst zien: gaan ze verder studeren, gaan ze een beroepsopleiding starten en welke, of wensen ze beide te combineren? Analyse van schoolresultaten, informatievergaderingen voor de leerlingen en hun ouders, individuele begeleiding en eventueel bezoeken aan werkplaatsen moeten dit concreet maken. De begeleiding van dit proces van verdere studieoriëntering is de verantwoordelijkheid van de school en van de CLB’s : zij moet zorgen dat elke leerling zijn plaats vindt.

Het onderwijs zal nog minder aangepast zijn aan de behoeften van de economie.

“Het onderwijs aanpassen aan de behoeften van de economie” is juist het neoliberaal credo dat we afwijzen. Het onderwijs aanpassen aan de economie betekent de algemene vorming vervangen door vage competenties van flexibiliteit, de wereld leren begrijpen vervangen door praktische vaardigheden, het ideaal van een democratisering van het onderwijs opofferen aan een vroegtijdige specialisatie en selectie met watervaleffect. De homo sapiens sapiens is meer (en beter) dan een simpele homo oeconomicus. Het leerplichtonderwijs heeft als doel de leerlingen cognitieve en relationele vaardigheden te laten verwerven, die hen in staat stellen zich een juiste idee, gebaseerd op rationele criteria, over de wereld te vormen en vreedzame, vriendschappelijke en solidaire relaties met anderen op te bouwen.
In een samenleving waar de economie niet meer door winstbejag gedomineerd wordt, kunnen opleiding en werken op alle niveaus van het onderwijs verbonden en ten volle ontplooid worden.

Concurrentie tussen scholen en netten verhoogt toch de kwaliteit van het onderwijs?

De concurrentie is o.m. het gevolg van het streven van de scholen naar het verhogen van hun ‘marktaandeel ‘ door leerlingen – liefst de beste leerlingen – af te snoepen van andere scholen. Elke school moet zich daarbij profileren. Dat kan gaan van het aanbieden van opvang, maaltijden, ouderparticipatie tot sportactiviteiten, skivakanties, methodeonderwijs, huisbezoeken, enz. Het reclamebudget van de scholen wordt steeds groter, gesteund door advertenties van de plaatselijke middenstand. De scholen voeren die strijd met ongelijke wapens. Is dit de goede evolutie?

Bovendien wat verstaat men onder kwaliteit? Dat de leerlingen degelijk en breed gevormd en opgeleid worden, dat het onderwijs voor alle leerlingen succesvol is? Dat ze leren samenleven en samenwerken met iedereen? Of dat een selecte groep leerlingen hoge toppen schoort en anderen uit de boot vallen?

Wat goed is voor het onderwijs zou in elk school moeten gebeuren. De overheid moet daartoe de nodige middelen en omkadering voorzien. De overheid moet erop toezien dat alle scholen de gestelde eindtermen bereiken en daartoe de nodige hulp bieden via begeleiding, centrale toetsen, enz.

TERUG NAAR OVERZICHT