Cuba: waar een arm derde wereldland groot in is.

Facebooktwittermail

Tijdens de paasvakantie van 1999 trokken 18 leerkrachten naar Cuba om daar gedurende 14 dagen het onderwijssysteem van nabij te bestuderen. De groep was verdeeld in 9 Franstaligen – 9 Nederlandstaligen. Alle onderwijsniveaus waren vertegenwoordigd: zowel kleuter-, lager -, secundair-, buitengewoon-, hoger -, kunstonderwijs als sociale promotie. Vier leden van COC, waarvan drie syndikale afgevaardigden, waren van de partij.

We bezochten verschillende onderwijsinstellingen, vertaald naar onze terminologie: een peuter- en kleuterschool, een lagere school, een middenschool, een technische en beroepsschool, een algemeen secundaire school, zowel in de steden als op het platteland; een school voor buitengewoon onderwijs, een voor sociale promotie, een pedagogische hogeschool, een kunstacademie, een pedagogische begeleidingsdienst en een internationaal centrum voor bijscholing en vervolmaking in de hoofdstad Havanna. Tijdens ons verblijf in Havanna logeerden we in dit centrum.

Vergelijkende tabel – kerngegevens

België Cuba Haïti
Bevolking in miljoenen* 10.188 11.068 7.395
Bevolkingsdichtheid/km²* 333,9 139,6 266,5
Levensverwachting 77 jaar 76 jaar 54 jaar
Kindersterfte*(pro mile) 7/1000 9/1000 82/1000
% bevolking in steden 97 % 77 % 33 %
Vruchtbaarheidsindex* 1,6 1,5 4,6
Dokters per inwoner*(pro mile) 3,78/1000 3,64/1000 0,09/1000
Bruto nationaal Produkt /per hoofd: 26.440 US$ 1.170 US$ 310 US$
% van het centrale overheidsbudget besteed aan
– gezondheidszorg
2 %
23 %

– onderwijs 12 % 10 % –
Overheidsuitgave aan onderwijs in % B.B.P.* 5,7 % 6,6 % 1,5 %
Scolarisatie 3de graad (hoger onderwijs)* 49,1% 12,7 % 1,2 %

De gegevens komen uit twee bronnen. Ze slaan meestal op het jaar 1997:
(1) Unicef, Education, The state of the world’s children 1999.
(2)L’état du monde 1999, Editions la Découverte. Deze gegevens zijn aangeduid met een *

Spontaan vergelijk je Cuba met België. Uit deze vergelijkende tabel vallen een aantal punten op.

Cuba is een derde wereldland met een Bruto Nationaal Product per hoofd dat 23 maal lager is dan België. Desondanks slaagt het erin op punten, die de levenskwaliteit aanduiden, hetzelfde niveau te halen als België.
Vergelijk je echter met Haïti , een buurland van Cuba, op hetzelfde niveau in 1959 bij de machtsovername, dan realiseer je je pas welke enorme inspanningen in Cuba geleverd werden. “Vandaag gaat 56% van de Haïtiaanse kinderen niet naar school. Het in niet omdat de ouders niet gemotiveerd zijn. De hele bevolking is overtuigd van het nut van basisonderwijs. De families werken zich uit de naad om in het verplichte uniform en het schoolgeld van hun kinderen te voorzien. Dit zijn kosten die vereist zijn in de meeste privé-scholen (87 % in het totaal) die men vindt in het kleinste dorp. De oprichting van een privé-schooltje is in veel gevallen een lucratieve zaak geworden. Toch is voor meer dan de helft van de kinderen de school een onbereikbare droom. Ofwel moeten ze werken om hun gezin te helpen overleven, of worden ze ontmoedigd door de inferieure kwaliteit van het onderwijs. Sommige kinderen gaan naar school, maar na enige tijd haken ze af omdat het dure onderwijs hen niet de jodige praktische kennis en vaardigheden bijbrengt.” (Belgisch Comité voor Unicef, Unicef-info 1998, dossier Haïti)

Alfabetisatie

In het Cuba van voor de revolutie van januari 1959 was één op vier van de volwassenen analfabeet. Eén miljoen kon met moeite lezen en schrijven. 70 % van de plattelandsbevolking had geen toegang tot lager onderwijs. Meer dan een half miljoen kinderen ging niet naar school (55,6 % van de kinderen tussen 6 en 14 jaar). Intussen waren ongeveer 10.000 leerkrachten werkloos.

Bij de machtsovername deed Fidel Castro drie beloften: elke Cubaan krijgt gratis onderwijs en gezondheidszorg en de grond behoort aan de boeren.
In 1961 werden de scholen gedurende 8 maanden gesloten. 250.000 studenten en leerkrachten werden op pad gestuurd om de plattelandsbevolking te leren lezen en schrijven. Het resultaat was verbluffend: van de 979.000 geregistreerde analfabeten werden er 707.000 gealfabetiseerd. 94,5 % van de bevolking kon nu lezen en schrijven. Bovendien kwamen op die manier duizenden jongeren uit de stad met het platteland in contact, wat deze kloof verkleinde. Deze alfabetisatie werd gevolgd door het bouwen van scholen en het inrichten van allerlei vormen van volwassenenonderwijs. Militaire garnizoenen werden omgebouwd tot scholen.

Het getuigenis van onze gids illustreert dit concreet. Van 1953 tot 1958 volgde zij de lagere school in Guanabo, een dorp aan de noordkust op een 30 km van Havana. Er zaten een honderdtal leerlingen van de kleuterklas tot het zesde leerjaar in één lokaal met één onderwijzer. Zij stopte na het vijfde leerjaar. Later trouwde ze en kreeg een kind. In 1966 ging ze terug studeren. Via het volwassenenonderwijs maakte ze eerst haar lagere school af en volgde ze nadien talenonderwijs (Spaans en Frans). Daarna schreef zij zich in aan de faculteit Letteren van de universiteit (5 jaar) en studeerde af in 1977. Sindsdien is ze lerares talen in het volwassenenonderwijs.

Onderwijsstructuur

Het voorschools onderwijs

1. Circulo infantil

Van 0,5 jaar tot 4 jaar: vergelijkbaar met onze crèche en peutertuin.
Dit wordt onderverdeeld in groepen per leeftijd. Een groep telt maximum 30 kinderen.

2. Prescolar

Eén jaar kleuteronderwijs voor vijfjarigen, als voorbereiding op de lagere school.
Er zijn 3 types van Circulos infantiles: een extern systeem voor kinderen van werkende moeders; een internaat voor kinderen uit probleemgezinnen; en een voor ontwikkelings-gestoorde kinderen. De externe zijn open van 6 uur ‘s morgens tot 6 uur ‘s avonds.

Het schooljaar loopt van september tot juni. In de maanden juli en augustus zijn er vakantie-activiteiten voorzien. Dit voorschools onderwijs niet verplicht. Ongeveer 50 % van de kinderen volgt dit. Vanaf het schooljaar ‘94-’95 is een nieuw leerplan voorschools onderwijs in heel het land in voege.

Het leerplichtonderwijs

Dit omvat het lager onderwijs en het basis secundair onderwijs.

Lestabellen lager onderwijs en basis secundair (in aantal uren per jaar)
Leerjaar 1 tot 4
(x 4 jaar) 5 6 totaal
L.O. 7 8 9 totaal BaSe
wiskunde 200 200 200 1200 140 140 180 460
Spaanse taal 400 240 240 2080 – – – –
Spaanse literatuur – – – – 150 140 140 430
geschiedenis – 80 80 160 70 120 120 310
aardrijkskunde – – 80 80 100 120 30 250
vreemde taal – – 120 120 120 120 120 360
fysica – – – – 70 70 30 240
chemie – – – – – 70 70 140
biologie – – – – 70 70 70 210
wereldoriëntatie 40 – – 160 – – – –
burgerlijke opv. – 80 – 80 – – 60 60
natuurwetensch. – 120 80 200 – – – –
arbeidsopv. +
productieve arbeid 80 80 80 480 140 70 70 280
lichamelijke opv. 120 80 80 640 70 70 70 210
artistieke opv. 80 80 80 480 70 – – 70
complementaire activiteiten 80 40 – 360 – – – –
Totalen (uren) 1000 1000 1000 6040 1000 990 1030 3020

De schoolkalender van het lager onderwijs omvat 200 lesdagen, opgesplitst in 4 periodes van 10 weken, in totaal 40 weken. Tussen twee periodes is er telkens een week vakantie.
Een vak van 40 uur op jaarbasis, bv. wereldoriëntatie, komt overeen met 1 uur per week.
Het basis secundair (in de steden) telt 35 lesweken. Een vak van 70 uur komt overeen met 2 lesuren per week.

1. Het lager onderwijs

Dit wordt onderverdeeld in twee cycli.
– Het eerste tot het vierde leerjaar.
De leeractiviteiten duren 30 minuten. Er wordt grote aandacht besteed aan mondelinge -, schriftelijke expressie en rekenen. Er worden elementaire noties van de fysische en sociale wereld waarin de kinderen leven bijgebracht. Er wordt speciale zorg besteed aan de morele opvoeding en de gezondheid van de kinderen.
De evaluatie gebeurt onder vorm van permanente evaluatie. Pas op het einde van het vierde leerjaar wordt de leerling integraal beoordeeld met o.a. toetsen. Hierbij worden de leerlingen geklasseerd in 5 categorieën: uitstekend – zeer goed – goed – voldoende (“regular”) – onvoldoende.
Wie onvoldoende haalt moet overzitten. De leerkracht moet speciale aandacht besteden aan de tekorten. Intussen krijgt de dubbelaar bepaalde verantwoordelijkheden naar andere leerlingen in de klas, waardoor dit overzitten positief wordt ingevuld.
– Het vijfde en zesde leerjaar
Hier treedt de ontwikkeling van algemene intellectuele vaardigheden meer op de voorgrond via natuurwetenschappen, geschiedenis en aardrijkskunde van Cuba. 2 uren per week worden besteed aan o.a. werken o.a. in de moestuin van de school, bezoeken aan ateliers, enz.

25 % van de lagere scholen bevinden zich in de steden, maar omvatten 78 % van de leerlingen. 75 % van de lagere scholen bevinden zich op het platteland met 28 % van de leerlingen.
Het onderwijsnet is tot in de kleinste uithoeken van het platteland uitgebouwd met soms zeer weinig kinderen. Bv. in de bergstreek Sierra del Escambray in centraal Cuba passeerden we een schooltje in een gehucht van enkele huizen. Er was één klasje met één leraar en 12 leerlingen voor de eerste vier jaar lager onderwijs.

We bezochten een lagere school in Havanna. Er zaten 504 leerlingen. 25 à 30 leerlingen per klas. De school was een sportschool. ‘Deze school zat ook in het uitwisselingsproject voor wiskunde van de Vlaamse overheid. We bezochten het 6de leerjaar. Er waren twee leerkrachten: een voor de mens- en een voor de natuurwetenschappen, plus nog een pedagogische hulp.
De leerlingen zaten in groepjes taken i.v.m. geschiedenis op te lossen. Er is ook tijd voorzien voor groepjes gevormd rond specifieke interesses van de kinderen: bv. milieu, hoe electriciteit besparen; plastische activiteiten; de persoon van José Marti, enz. In de hoeken van de klas stonden de werkjes tentoongesteld. De vragen die we stelden werden door de kinderen zelf beantwoord. Ons trof de mondigheid van de kinderen. Vele kinderen blijken na schooltijd nog veel tijd te besteden aan huiswerk en allerlei karweitjes thuis, vooral bij werkende ouders. We vroegen wat ze later wilden worden: piloot, uitvinder, dokter en verpleegster, alfabetisator, leraar, topsporter “die reccords breekt”, enz. Bij de motivatie waarom trof ons de wil om hun land vooruit te brengen, nergens hoorden we iets als ‘persoonlijke carrière’ of ‘veel geld verdienen’.
De leerlingen krijgen les van 8 tot 13 uur. ‘s Namiddags worden er in de verschillende sporttakken geoefend en organiseren de pioniers met de hulp van leerkrachten culturele activiteiten. Ze waren bv. bezig een kamp aan ‘t voorbereiden met als opdracht hoe vuur maken zonder het milieu te schaden. De kinderen krijgen twee uniformen per jaar van de school. Voor de maaltijden betalen ze enkele pesos per week. Bij gebrek aan middelen worden er weinig handboeken gebruikt en dient er veel opgeschreven te worden.

2. Het basis secundair onderwijs

Is een soort gemeenschappelijke middenschool. Er zijn twee types:
– De stadsscholen (secundaria basica urbana -ESBU) zijn externaten. Zij omvatten 79 % van de leerlingen.Deze hebben 35 weken les en 7 weken arbeid in de landbouw. Hiervoor logeren op het platteland.
– De plattelandsscholen (secundaria basica en el campo – ESBEC) met mogelijkheid van internaat. Zij omvatten 21% van de. leerlingen.Deze hebben 42 weken les. Het werk in de landbouw, in de omgeving van de school, is in de weekroosters opgenomen.
Aan het programma van beide types (ESBU en ESBEC) worden nog 3 weken examens toegevoegd. In het basis secundair hebben 87% van de leerkrachten een diploma van licentiaat.

Het pre-universitair onderwijs

Het leerplan is een uitbreiding en uitdieping van de kennis van het basis secundair onderwijs.
Er zijn twee basistypes:
– De stadscholen (los institutos preuniversitarios urbanos – IPU): 36 scholen.
Het werk in de landbouw op het platteland is gegroepeerd gedurende 5 à 7 weken.
– De plattelandscholen (los institutos preuniversitarios en el campo – IPUE): 252 scholen, met mogelijkheid van internaat. Deze laatste omvatten ook het basis secundair onderwijs (USBEC).
Er is dagelijks gedurende 3 uur werk in de landbouw.
Naast deze basistypes zijn er specifieke types. Het betreft een dertigtal specifieke pre-universitaire scholen, waar er een doorgedreven vorming op hoog niveau wordt gegeven o.a. voor de studiegebieden: exacte wetenschappen, pedagogische wetenschappen, sportinitiatie en kunst. Deze scholen zijn gespreid over de provincies. De toegang is afhankelijke van zeer goede resultaten in het basis secundair (bv. 88 % in wiskunde, Spaanse literatuur en andere vereisten). Zij presteren evenveel werk in de landbouw als de basistypes.
In al deze scholen staan de leerlingen zelf in voor de schoonmaak van de lokalen, het opdienen van het eten, het afruimen en afwassen, enz.

Het lager onderwijs, het basis secundair én het pre-universitair onderwijs worden omschreven als algemeen, polytechnisch en arbeidsonderwijs (“educacion general politechnica y laboral”).

Principes
die aan het onderwijs ten grondslag liggen

1. Gratis onderwijs
Voor studenten is er een omvangrijk systeem van beurzen, aan werkenden worden verschillende faciliteiten voor hun studie verleend.

2. Democratisch onderwijs
Onderwijs, als een recht en een plicht voor iedereen, is een realiteit in Cuba. Dit betekent echte onderwijskansen voor iedereen, ongeacht leeftijd, geslacht, etnische en religieuze groep of woonplaats. Het doel is de veralgemening van lager en (volledig) secundair onderwijs, en aan kinderen, jongeren en volwassenen de toegang tot alle onderwijsniveaus en -types met inbegrip van het buitengewoon onderwijs te garanderen.

3. Studie en werk
Dit is een toepassing van het principe het verbinden van theorie met praktijk, school en leven, onderricht en productie.
Het vormingsdoel beoogt het zich bewust worden een producent van sociale goederen te zijn, de kloof tussen intellectuele en handenarbeid op te heffen, het intellectualisme in het onderwijs te bekampen en de interesse voor de omringende wereld te stimuleren.
Het economisch doel is gericht op het integreren van de capaciteiten van de studerenden in de productie en het sociaal werk. Dit verloopt op een gedoseerde en aangepaste manier, zonder dat er afbreuk gedaan wordt aan hun studie, hun culturele, artistieke, sportieve en ontspanningsactiviteiten. Bovendien dragen zij bij in hun eigen onderhoud en leveren een bijdrage aan de staat.

4. Coëducatie

5. Bijdrage van heel de samenleving aan het onderwijzen van het volk

De deelname van het volk aan de realisatie en controle van het onderwijs is een garantie voor haar succesvolle ontwikkeling. De sociale organisaties en instellingen spelen hierin een belangrijke rol.
6. Alle onderwijs is openbaar en ressorteert, naargelang het onderwijsniveau, onder de bevoegdheid van respectievelijk de lokale, provinciale of centrale overheid.

Het buitengewoon onderwijs

Het regime van “educacion special” is semi-internaat of internaat.
De scholen specialiseren zich in één of meer van volgende stoornissen: blinden – slechtzienden – scheelzienden – doven – slechthorenden – mentale achterstand – psychische ontwikkelingsachterstand – gedragsgestoorden – taalstoornissen – fysisch-motorisch gehandicapten.
Op dit ogenblik lopen er experimenten om bepaalde types te integreren in het leerplichtonderwijs. De omkadering van logopedisten, orthopedagogen, enz. wordt hierbij gegarandeerd. De leerkrachten krijgen gespecialiseerde bijscholing van en kunnen beroep doen op de hulp van een multidisciplinair team.

Het technisch en beroepsonderwijs

De technische of beroepsopleiding wordt op twee niveaus gegeven in zgn. polytechnische centra.
– Na het (9e jaar) basis secundair onderwijs kan men een vierjarige cyclus volgen.
– Na het (12e jaar) pre-universitair onderwijs kan men een driejarige cyclus volgen.
De belangrijkste groepen van studierichtingen zijn:
– op het niveau basis middelbaar (medio basico):
1. Bodemkunde, ertsen en staal
2. Energie
3. Machinebouw
4. Transport
5. Bouw
6. Landbouw-veeteelt
– op niveau hoger middelbaar (medio superior):
dezelfde als op het basis middelbaar niveau, met toevoeging van:
7. Suikerindustrie, chemie, voeding en andere.
8. Elektronica, automatisering en communicatie
9. Economie en diensten
10. Andere specialiteiten.
In het leerplan is wiskunde, fysica, chemie, biologie, fundamentele technische processen, naast moedertaal en de geschiedenis van Cuba opgenomen.
Mits een half jaar extra vorming krijgen de afgestudeerden toegang tot het hoger onderwijs.
Daarnaast is er een vakopleiding (“escuela de officios”) voorzien voor leerlingen die achterstand hebben opgelopen in het basis secundair onderwijs.

We bezochten een polytechnisch centrum, gelegen in de provincie Havanna op een 60 km van de hoofdstad. Het is gespecialiseerd in landbouw en veeteelt. Er is ook een opleiding informatica. We werden ontvangen door de de directeur en afgevaardigden van de vakbond en de scholieren. De school beheert 41 hectare landbouwgrond. Er is een eigen irrigatiesysteem ontwikkeld. Zij produceren granen, verschillende soorten knolgewassen en groenten. Ze hebben een veestapel pluimvee, varkens, runderen. Dit dient voor eigen consumptie, maar er zijn ook contracten voor leveringen aan andere instellingen.De polytechnische instituten moeten in principe zelfbedruipend zijn. Op het platteland lukt beter dan in de stad.
Heel de productie gebeurt biologisch, er worden geen pesticiden gebruikt. Al het werk op het land gebeurt door de studenten. Op die manier leren de studenten onafhankelijk te produceren.
We helpen gedurende handerhalf uur mee onkruid wieden in de groetentuin. Voor sommigen van ons was dit, onder een brandende zon van meer dan 35 graden, geen sinecure.

Nadien was er een ontmoeting met leerkrachten en scholieren. We kregen vragen het Belgisch onderwijssysteem, de kostprijs voor de ouders, het geweld op school in de grote steden, enz.
Een collega uit een Brusselse probleemschool trachtte dit te verklaren. Hij verwees naar het gebrek aan toekomstperspectief, de grote werkloosheid onder jongere migranten, de veelvuldige politiecontroles waaraan zij onderhevig zijn, het racisme en het gebrek aan waardering en respect dat zij ondervinden, de slechte communicatie met de directie, enz.

Na de ontmoeting kwamen een paar Cubaanse jongeren ons opzoeken. Zij vroegen hoe het kwam dat de Belgische scholieren niet georganiseerd zijn in eigen organisaties zoals in Cuba. We bleven het antwoord schuldig. Zij zijn georganiseerd in de overkoepelende Federatie van scholieren van het middelbaar onderwijs (F.E.E.M.). Zij gaven ons hun statuten die misschien inspirerend konden werken. Alle scholieren zijn er lid van. In de scholen verkiezen zij klasverantwoordelijken, school- en provinciaal afgevaardigden. Alle problemen waar scholieren mee te kampen hebben komen aan bod. Zij centraliseren de problemen en stappen ermee naar de directie. Deze heeft een week de tijd om een oplossing, of minstens een verklaring uit te werken die zij op de wekelijkse algemene vergadering van de scholieren te verdedigen. Dit is een open debat waar het er soms hard aan toe gaat. Op onze vraag, welke recente problemen er aan de orde waren, vermelden ze bv. de slechte kwaliteit van het eten en een bepaalde leraar die zijn onderwijsjob niet goed deed. In de studentenorganisatie zelf bespreken ze problemen met jongeren die bv. ongedisciplineerd zijn.

Het volwassenenonderwijs

Het is een systeem van avondonderwijs. Dit wordt georganiseerd op drie niveaus in telkens 4 semesters: het elementair niveau, het niveau “medio basica”, het niveau “medio superior”. Dit laatste geeft toegang tot het hoger onderwijs.
Er zijn verschillende types: algemene vormende, technisch en beroepsgerichte, taalcursussen.

Het hoger onderwijs

Er zijn drie vormen van hoger onderwijs, : universiteiten, universitaire centra en hogere instituten. Het onderwijs wordt georganiseerd onder drie modaliteiten: dagonderwijs – avondonderwijs voor werkenden en als vrije cursussen.
De onderwezen opleidingen worden gegroepeerd in:
Technologische wetenschappen (13 %) Natuurwetenschappen en wiskunde (4 %) Landbouw en veeteelt (5 %) Economie (5 %) Sociale en humane wetenschappen (11 %) Pedagogische wetenschappen (31 %) Medische wetenschappen (22 %) Lichamelijke opvoeding (8 %) Kunst (1 %).
Er is een selectie voor de toegang tot de meeste opleidingen: de helft van de punten gaat naar het gemiddelde van de drie jaar pre-universitair, de andere helft gaat naar gerichte toegangsexamens.

De lerarenopleiding

Zij wordt georganiseerd in hogere pedagogische instituten, die deel uitmaken van het hoger onderwijs. Er zijn twee types van opleidingen:
– 5 jaar dagonderwijs voor afgestudeerden van het pre-universitair, het technisch en beroepsonderwijs
– 5 à 6 jaar voor werkenden en voor leerkrachten in dienst.
De basisopleidingen zijn: voorschools onderwijs, lager onderwijs, buitengewoon onderwijs, arbeidsopvoeding, muziek, plastische opvoeding, lichamelijke opvoeding-recreatie en sport, marxime-leninisme, wiskunde/informatica, chemie, biologie, aardrijkskunde, fysica/electronica, Spaans/literatuur, Engels, Russisch.
Het opleidingsconcept vertrekt van de praktijk en gaat via het onderzoek naar de theorie.
De opleidingen besteden veel aandacht aan observaties, stages in de stads- en plattelandsscholen. De studenten worden betrokken in wetenschappelijk onderzoek. In het 5de jaar moeten ze een probleem dat zich in de school stelt oplossen.
Wat het niveau van de opleiding en het diploma betreft wordt er geen onderscheid gemaakt tussen bv. kleuterleidsters en (onze) licentiaten.

Postgraduaatsopleidingen i.v.m. onderwijs

Zij hebben twee functies:
– het organiseren van bijscholing van leerkrachten.
– het inrichten van meestercurussen.

Deze laatste bestaat uit twee types, die modulair zijn ingericht:

1. Meester in onderwijs: naast een algemeen gedeelte is er keuze tussen volgende opties:
voorschools onderwijs, lager-, secundair-, buitengewoon-, technisch en beroepsonderwijs, universitair docent, directie, opvoeding tot (intellectuele) creativiteit.

2. Meester in planning, administratie en supervisie van onderwijssystemen.
Ook hier vertrekt het opleidingsconcept van de praktijk en gaat men via het onderzoek naar de theorie. De scholen signaleren de problemen die zich aan de basis stellen. De overheid inventariseert ze en stelt in samenspraak met de pedagogische instituten onderzoeksprojecten op. De cursisten worden betrokken in het onderzoek en formuleren oplossingen.
Deze centra staan open voor alle Cubaanse leerkrachten. De bijscholing wordt georganiseerd in de schoolvakanties. Er bestaat de mogelijkheid van een sabbatsjaar. Daarenboven richten ze zich in het bijzonder naar Latijns-Amerika en de Caraïben. Cuba speelt een voortrekkersrol in de regio. Er worden internationale congressen georganiseerd waar de resultaten van het onderzoek worden gepresenteerd.

Statistisch overzicht – gegevens van het schooljaar 1993-94
Onderwijsniveau leerlingen leerkrachten scholen
voorschools onderwijs 296.599 32.825 1.156
lager onderwijs 983.459 76.193 9.440
basis secundair onderwijs 350.754 26.021 995
pre-universitair onderwijs 108.386 13.585 318
technisch- en beroepsonderwijs 259.355 29.996 609
vakopleiding 28.967 4.743 173
buitengewoon onderwijs 57.165 15.175 501
volwassenenonderwijs 114.265 7.879 438
hoger onderwijs 176.200 23.300 46

Gevolgen van de ‘speciale periode’ op onderwijs

Het embargo van de Verenigde Staten verbiedt Amerikaanse bedrijven en bedrijven die gericht zijn op de Amerikaanse markt handel drijven met de Cuba.
Sinds de ineenstorting van het socialisme in Oost-Europa in 1989 viel de buitenlandse handel van Cuba op één derde terug. Alles moest nu in harde dollars betaald worden. De gevolgen voor het Cubaanse onderwijs waren rampzalig. Van de ene dag op de andere viel alle hulp van de Sovjetunie weg: verfproducten en materialen voor het onderhoud van schoolgebouwen, didactisch materiaal, handboeken voor leerlingen en leerkrachten, enz..
De Cubanen wijzen erop dat in de 10 jaar van “periodo especial” die er sindsdien verlopen zijn er geen enkele school gesloten is, geen enkele leerkracht afgedankt. Integendeel er zijn nieuwe scholen opgericht met bijkomend personeel. Sinds februari 1999 zijn de lonen van alle leerkrachten gelijkgesteld, het hoger onderwijs uitgezonderd. Voor de laagste categorieën betekent dit een verhoging van 30 %.

Dit ontlokte een bittere reactie bij een aantal van onze Belgische collega’s. Sinds 1989 geldt in België ook een ‘speciale periode’. Sindsdien is de financieringswet van kracht waarbij de centrale overheid de middelen voor het onderwijs van de gemeenschappen systematisch beperkt. In het franstalige landsgedeelte zijn 5000 leerkrachten afgedankt. In Vlaanderen gaan we dezelfde weg op. Als we ons hierbij neerleggen ziet onze toekomt er somber uit.
Deze duik in het onderwijsbad van het zonnige Cuba werkte alvast verfrissend.

Hugo Van Droogenbroeck
lerarenopleiding Hogeschool Antwerpen, syndikaal afgevaardigde COC.

(Dit artikel verscheen in Brandpunt, het maandblad van de Christelijke Onderwijs Centrale COC)