Leerkrachten dreigen opnieuw honderden euro per maand pensioen te verliezen

Facebooktwittermail

Het “zomerakkoord” van de federale regering (N-VA, CD&V, Vooruit, MR, Les Engagés) dat op 21 juli het licht zag, bevat heel wat maatregelen die de huidige en vooral de toekomstige gepensioneerde leerkrachten zwaar treffen. Om vanaf 2026 of 2027 van toepassing te zijn, moeten deze maatregelen wel nog goedgekeurd worden in het federaal parlement. Zij kunnen dus nog geamendeerd of teruggetrokken worden.

Maatregelen die de toekomstige gepensioneerden treffen

Het pensioenbedrag voor leerkrachten wordt berekend door de referentiewedde (het gemiddelde jaarloon) te vermenigvuldigen met het aantal (“aanneembare”) loopbaanjaren en te delen door een “pensioennoemer” (vandaag 55). Op elk van deze drie elementen grijpt de regering in om het pensioen te verlagen.

1. Vandaag wordt de referentiewedde die als basis dient voor het pensioenbedrag, berekend als het gemiddelde loon van de laatste tien jaren. Dat blijft zo voor wie in 2026 op pensioen gaat. Vanaf 2027 komt daar telkens een jaar bij. Als je bv in 2035 op pensioen gaat, zal het gemiddeld loon van de laatste 19 (10+9) jaren als basisbedrag gelden. Voor wie in 2062 op pensioen gaat, wordt het gemiddeld loon van 45 loopbaanjaren als basis genomen.

2. Vandaag volstaan 104 gewerkte (of gelijkgestelde) dagen om een jaar te laten meetellen voor de berekening van het pensioen. De regering trekt dit aantal op tot 156 dagen voor wie na 1 januari 2026 op pensioen gaat. Een student die afstudeert en bv op 1 september 2026 als leerkracht start, geraakt wel aan 104 (4 maanden van 26 dagen) maar niet aan 156 dagen (6 maanden van 26 dagen) en verliest dus één loopbaanjaar voor de berekening van het pensioenbedrag. Wie minder dan halftijds werkt, geraakt niet aan de vereiste 156 dagen. Bovendien zijn er ook bepaalde “gelijkgestelde” periodes (bv loopbaanonderbreking, langdurige ziekte) die niet of niet meer volledig in rekening zullen mogen gebracht worden.

3. De pensioennoemer 55 wordt vanaf 2027 vervangen door 60. Voor jonge leerkrachten die nu aan hun loopbaan beginnen betekent deze ene maatregel een pensioenverlaging van 8,33% (het verschil tussen een bedrag delen door 55 of door 60). Oudere leerkrachten zullen minder verliezen omdat voor de gewerkte jaren tot en met 2026 nog de pensioennoemer van 55 wordt toegepast.

Heel wat leerkrachten die vroeger op pensioen kunnen gaan dan op de wettelijke pensioenleeftijd (66 jaar; vanaf 1 februari 2030 67 jaar) riskeren bovendien een pensioenmalus vanaf 2026.

De pensioenmalus bedraagt in 2026 2 procent per jaar dat je vroeger stopt (dan op 66 jaar) en loopt in de volgende jaren op tot 5 procent (per jaar dat je vroeger dan op 67 jaar stopt). Als je in 2026 op pensioen gaat op de leeftijd van 63 jaar (na een loopbaan van 42 jaren), zal je pensioenbedrag met 6% (driemaal 2%) verminderd worden. Als je in 2040 op pensioen kan op 63 jaar (na een loopbaan van 42 jaren) zal je 20% (vier maal 5%) van je pensioenbedrag verliezen, voor de rest van je leven.

De malus kan je ontlopen als je minstens 35 jaren (van minstens 156 dagen) gewerkt hebt én 7020 gewerkte dagen hebt verzameld. Leerkrachten die langdurig ziek zijn geweest, interims met veel dagen werkloosheid hebben gecombineerd of vele jaren minder dan een halftijdse baan hebben gepresteerd, riskeren dus bovenop de vermindering van het pensioenbedrag die iedereen te wachten staat, een bittere pil als ze niet tot de wettelijke pensioenleeftijd (66 jaar, 67 vanaf 2030) werken.

Naast de pensioenmalus wordt er ook een pensioenbonus (van 2% à 5% per jaar dat men langer werkt dan de wettelijke pensioenleeftijd van 66 of 67 jaar) ingevoerd. Deze nieuwe pensioenbonus vervangt het huidig systeem van een pensioenbonus waarbij je per jaar dat je langer werkt dan je P-datum (datum waarop je met vervroegd pensioen kunt) een bonus ontvangt.

Wat betreft de pensioenleeftijd blijven de maatregelen van vorige regeringen van kracht. De regering Di Rupo (PS, MR, Open VLD, CD&V) schafte vanaf 2013 de mogelijkheid af om op 60 jaar op vervroegd pensioen te gaan, mits minstens vijf loopbaanjaren in het onderwijs. De regering Michel (MR, N-VA, CD&V, Open VLD) verhoogde de wettelijke pensioenleeftijd van 65 naar 66 (vanaf 2025) en 67 (vanaf 2030) jaar, schafte de diplomabonificatie af en verstrengde de voorwaarden voor vervroegd pensioen. Je kan op vervroegd pensioen vanaf 62 mits 43 dienstjaren en vanaf 63 jaar mits een loopbaan van 42 jaren. Theoretisch kan je op pensioen vanaf 60 jaar (mits een loopbaan van 44 jaren en dit zou nu mogelijk worden na 42 jaren van 212 dagen) maar er is geen enkele leraar die aan deze voorwaarden kan voldoen.

Niet onbelangrijk bij de bepaling van de pensioenleeftijd is de verhogingscoëfficiënt die nu 1,05 bedraagt. Als je in 2025 of in 2026 op pensioen gaat mag je het aantal gewerkte jaren vermenigvuldigen met 1,05. Veertig gewerkte jaren tellen dan mee voor 42 (40 maal 1;05) en geven de mogelijkheid om vanaf 63 jaar op pensioen te gaan. De verhogingscoëfficiënt wordt de komende jaren stapsgewijs verminderd en zal vanaf 2031 nog 1,025 bedragen. Als je in 2031 40 jaren gewerkt hebt, zullen die veertig jaren nog meetellen voor 41 jaren (40 maal 1,025) voor de bepaling van je pensioenleeftijd. 41 jaren is echter niet voldoende om dan op vervroegd pensioen te gaan. Voor het hoger onderwijs wordt de verhogingscoëfficiënt afgeschaft.

Hoeveel pensioen zullen toekomstige gepensioneerden verliezen? Honderden euro per maand, afhankelijk van wanneer je op pensioen gaat (hoe jonger je bent, hoe meer je verliest), de lengte van je loopbaan, je vroeger loon (er zijn directeurs die maandelijks bijna 1000 euro minder pensioen zullen krijgen dan vandaag), je gezinssituatie (als je personen ten laste hebt, ligt je netto-pensioen hoger dan bij een alleenstaande) … Op de websites van de onderwijsvakbonden zal je gedetailleerde informatie en simulaties (hoeveel honderden euro pensioen per maand je verliest)  vinden. Daar zal je ook informatie vinden over aspecten die we in dit artikel niet behandeld hebben: het ziektepensioen, de afschaffing van de mogelijkheid om jaarlijks 30 “ziektedagen” op te sparen; de afschaffing van het echtscheidingspensioen; de beperking van het overlevingspensioen (als je partner overleden is).

Maatregelen tegen de huidige gepensioneerden

Uit het voorgaande mag duidelijk zijn dat hoe jonger je bent, des te zwaarder je getroffen wordt door de nieuwe pensioenmaatregelen van de regering. De huidige gepensioneerden worden echter ook niet gespaard.

1. De indexering van de pensioenen wordt met twee maanden vertraagd

Vandaag worden de ambtenarenpensioenen met 2 procent verhoogd de maand na de overschrijding van de spilindex (als het gewogen gemiddelde van de consumentenprijzen met 2 procent is gestegen). De regering wil de indexering van de ambtenarenpensioenen pas drie maanden na de overschrijding van de spilindex laten ingaan.

2. Ambtenaren met een brutopensioen boven 4250 euro zullen bij de overschrijding van de spilindex geen 2% verhoging maar slechts een beperkte forfaitaire verhoging ontvangen. Professoren en docenten van het hoger onderwijs en masters in het secundair onderwijs met een lange onderwijsloopbaan vallen in deze categorie.

3. De perequatie van de ambtenarenpensioenen wordt afgeschaft vanaf 2026

Als het loon van het onderwijspersoneel stijgt (de onderwijscao 2021-2025 zorgde bv voor een bijkomende baremieke verhoging na 35 jaar anciënniteit en voor een verhoging van sommige directeurswedden), worden de pensioenen van de leerkrachten in uitgesteld relais ongeveer in dezelfde mate aangepast. Deze koppeling van de pensioenen aan de lonen van de actieven (perequatie) wordt afgeschaft.

Volgehouden strijd loont

In 2014 wilde de “Zweedse” regering (MR, N-VA, CD&V, Open VLD) de pensioennoemer van 55 naar 60 brengen en een pensioen “op punten” invoeren, wat zou betekenen dat het basisbedrag voor de bepaling van het pensioenbedrag niet het gemiddelde loon van de laatste 10 jaren maar van de volledige loopbaan zou zijn. Door de syndicale mobilisatie tussen september 2014 en mei 2017 konden deze maatregelen tegengehouden worden. De afschaffing van de diplomabonificatie voor de bepaling van de pensioenleeftijd en het pensioenbedrag moesten de leerkrachten wel slikken.

Tienduizenden leerkrachten overspoelden de betoging

We zien dat de regering De Wever nu probeert door te voeren wat de vorige regering met N-VA niet kon. Nochtans heeft de huidige syndicale mobilisatie reeds vruchten afgeworpen. Tijdens de onderhandelingen over een nieuw regeerakkoord wou De Wever de verhogingscoëfficiënt (van 1,05) afschaffen en het gemiddeld loon van de volledige loopbaan als basis voor het pensioenbedrag invoeren. Door de massale mobilisatie van de leerkrachten aan de interprofessionele syndicale manifestatie op 13 januari 2025 nam De Wever gas terug. De verhogingscoëfficiënt blijft voorlopig 1,05 en blijft vanaf 2031 op 1,025. Voor het pensioenbedrag zal de daling van het basisbedrag uitgesmeerd worden tot in 2062, wanneer het gemiddeld loon over de volledige loopbaan (45 jaren) als basis wordt genomen.

In een interview (Knack, 20 augustus 2025) zegt Jef Maes, voormalig federaal secretaris en pensioenspecialist van het ABVV hierover: “Vóór de eerste manifestatie van de vakbonden van 13 januari 2025 haastten alle onderhandelaars zich om te zeggen dat er nog niets beslist was, dat de manifestatie voorbarig was. De onderwijssector mobiliseerde echter massaal, verschillende tienduizenden leerkrachten overspoelden de betoging die aanvankelijk maar mikte op 5.000 deelnemers. En kijk, de christendemocraten zorgden ervoor dat hun aantal loopbaanjaren toch nog met 1,025 zal verhoogd worden. Dat is de helft minder dan daarvoor, en ook hun pensioenbedrag zal in de toekomst drastisch verminderen, maar het is toch iets: zij zullen iets meer dan één jaar vroeger op pensioen kunnen gaan dan de andere mensen.” In een ander interview laat Zuhal Demir uitschijnen dat zij de verhogingscoëfficiënt voor de leerkrachten heeft gered na een telefoontje met De Wever. Wat vaststaat is dat de partij van Demir het zwaarst doorweegt in de afbraak van alle werknemers- en ambtenarenpensioenen.

Pensioenen niet onbetaalbaar

Men zegt dat de pensioenen onbetaalbaar zijn omdat hun aandeel in het bbp (bruto binnenlands product) tussen nu en 2070 met 2 procentpunten gaat stijgen. Die stijging is onvermijdelijk tenzij men er op rekent dat de mensen in de toekomst minder lang gaan leven. Wat de onheilsprofeten meestal niet vermelden is dat het bbp (de rijkdom die op 1 jaar wordt geproduceerd) bij een (matige) economische groei van 2% per jaar in 35 jaar verdubbelt en dus tegen 2070 méér dan verdubbeld zal zijn. Als de taart dubbel zo groot wordt, blijft er na aftrek van een groter stuk voor de pensioenen nog altijd een veel groter stuk dan vandaag over voor alle andere sectoren.

Manifesteer op 14 oktober met de onderwijsvakbonden

De onderwijsvakbonden roepen het onderwijzend personeel op om op dinsdag 14 oktober deel te nemen aan de grote interprofessionele nationale betoging van ABVV, ACV en ACVLB tegen de asociale maatregelen van de Arizona-regering.

Tino Delabie