Een veelgehoorde klacht van heel wat leerkrachten en directies in het secundair onderwijs is dat al hun inspanningen bij de leerlingen schijnbaar op een muur van onverschilligheid botsen. Zij voelen intuïtief aan dat het anders moet. Het ontbreekt hen daarbij evenwel vaak aan inspiratiebronnen, aan nieuwe denkkaders. Voor hen is het recent verschenen “Identiteit ontwikkelen, leer-kracht waarderen in eigentijds onderwijs” ongetwijfeld een onbetwiste aanrader.
De laatste jaren woedt een soms heftig debat over kennis- of vaardighedenonderwijs. Een andere actuele discussie is of onderwijs in de globale samenleving voluit de kaart moet trekken van de elite (“onze hersenen zijn onze enige natuurlijke rijkdom”) of voorrang moet worden gegeven aan de verdere democratisering van onderwijs (voor sommigen synoniem voor een nivellering naar beneden).
Het is dan ook een heel belangrijke verdienste van Bosman, Detrez en Gombeir dat ze zich vanuit een duidelijk emancipatorische visie tot doel stellen de schijnbare paradoxen van die discussies te overstijgen. Het overstijgen van paradoxen is trouwens een geregeld weerkerend thema in het boek.
Minder academisch maar ongetwijfeld het hot item in de meeste leraarszalen is de klaagzang van vele leerkrachten dat ze de huidige generatie jongeren niet meer in beweging krijgen voor hun vak, dat die zich apatisch en zelfs vijandig opstelt tegenover het klas- en schoolgebeuren.
De auteurs gaan de niet geringe uitdaging aan om voor die zoekende, niet zelden wanhopige leerkrachten andere wegen te willen uittekenen, daarbij voortbouwend op de krachtige leeromgevingen die centraal stonden in “Jongeren aanspreken op hun leer-kracht”, hun tien jaar eerder verschenen werk over zelfsturend leren.
Kernidee van hun nieuwe boek is dat identiteitsontwikkeling in de eerste twee graden van het secundair onderwijs, niet toevallig grotendeels samenvallend met de puberteit, centraal moet staan.
Jongeren tussen pakweg 12-16 jaar zijn immers bezig zich een plaats te vinden binnen de groep en binnen de werkelijkheid en vanuit interacties met hun omgeving een eigen identiteit te verwerven. Dit is een essentieel proces in het leven van ieder individu. Het klassieke onderwijsconcept gaat hieraan echter grotendeels voorbij omdat het teveel nadruk legt op het aanleren van maatschappelijk succesvolle rollen en weinig ruimte laat voor het authentieke van elke jongere.
Alvorens het centrale thema aan te snijden, schetsen Bosman, Detrez en Gombeir in het eerste hoofdstuk een relevant portret van de hedendaagse jeugd. Die groeit op in een multimediale, razendsnel veranderende en steeds hogere eisen stellende maatschappij die hen dwingt om constant hyperalert en bijdehands te zijn. Zij verwerft via de PC al op jonge leeftijd een set recent ontstane vaardigheden (multitasken, skimmen, samplen, loggen) die sterk ingrijpt op hun manier van denken en handelen. Dat flitsende en sprokkelende van hun dagdagelijkse bezigheden botst in de schoolsituatie met de dikwijls wereldvreemde inhouden in vaak heel gestructureerde lessen. De leerlingen ervaren die meestal dan ook als saai en niet ter zake doende. In hun portret rekenen de auteurs overigens met voorbeelden ook even af met het veelgehoorde verwijt dat de jongeren niet langer geëngageerd zouden zijn, niet langer betrokken op anderen.
Om de jongeren effectief te helpen bij hun identiteitsontwikkeling zou onderwijs voluit moeten inzetten op het verwerven van een zevental algemene, ontplooiingsgerichte competenties. De auteurs vertrekken daarbij van de leercirkel van Kolb, maar voegen een aantal aspecten toe die vertaald worden in adjectieven: bejegenend waarnemen, gedifferentieerd denken, kwaliteitsvol handelen en soepel samenwerken. Zij vragen bovendien aandacht voor twee bijkomende competenties: intuïtief aanvoelen en oordelen vanuit de eigen kern. De zevende competentie tenslotte is algemeen overkoepelend: systematisch reflecteren, niet alleen over het product en over het proces maar ook over de invloed van het doorlopen leerparcours op de eigen identiteit (hoe heb ik me erbij gevoeld? Wat is er bij mij veranderd? …).
Om dit proces in beweging te brengen komt het er voor de leerkracht/het leerkrachtenteam op aan opdrachten uit te werken die voldoende uitdagen, die betrekking hebben op de werkelijkheid en die jongeren in hun diepste kern raken. Een belangrijke bijkomende voorwaarde is dat het proces moet kunnen verlopen in een sfeer van maximale veiligheid voor de lerenden.
Het creëren van krachtige open leergemeenschappen is hiervoor essentieel. De auteurs laten er geen twijfel over bestaan dat daarin voor de leerkracht een hoofdrol is weggelegd. Die leerkracht moet durven loslaten, moet zichzelf een beetje uit z’n rol van vakexpert loswrikken om te groeien naar een nieuwe rol van begeleider van leerprocessen. Hij moet tevens zeker tijd uittrekken om ernstig te reflecteren over hoe om te gaan met de hem voorliggende eindtermen en leerplannen. Gebeurt dit niet dan dreigen ter zake doende leeropdrachten en krachtige open leergemeenschappen immers ondergesneeuwd te raken door overvolle lessen waar weinig tijd is voor inbreng van de leerlingen.
Tijd vrijmaken is trouwens een rode draad door het hele boek. Tijd om te snuffelen. Tijd om de vier leerstijlen in te oefenen en tijd om daarbij te leren van anderen. Een doorsneeklas is immers een mix van leerstijlen en daar moet een begeleider van leerprocessen voluit op inspelen. Tijd ook om andere talenten dan de in het traditionele onderwijs extreem zwaar doorwegende verbaal-linguïstische en logisch-wiskundige intelligentie aan bod te laten komen. Het muzikaal-ritmisch talent bv. of het interpersoonlijke en het intrapersoonlijke talent.
En zeker en vast veel tijd om te reflecteren. De evaluatie is daarvoor een geschikt moment. Heel vaak blijft die bij onderwijsvernieuwingen buiten het plaatje, wordt er teruggevallen op de klassieke methoden die slechts een heel beperkt terrein bestrijken van wat er allemaal geleerd kan zijn. Voor de auteurs is evalueren een integraal onderdeel van het leerproces waarbij alle participanten (de leerling zelf, de leerkracht/het leerkrachtenteam, de medeleerlingen) hun inbreng hebben. Bovendien betekent evaluatie voor hen in de eerste plaats waarderen (met dus de nadruk op het positieve en niet op wat de leerling allemaal nog niet kan) i.p.v. sanctioneren.
Bosman, Detrez en Gombeir lanceren in het hoofdstuk over evaluatie een nieuw instrument: de leerlog. Dit is een multimediaal logboek waarin niet enkel wordt aangetoond welke competenties verworven zijn, maar waarin ook ruimte is gelaten aan alle betrokkenen om te reflecteren over wat het leerproces allemaal innerlijk heeft teweeggebracht, welke persoonlijkheidskenmerken veranderd zijn. Net door die reflectieruimte geeft een leerlog een belangrijke meerwaarde tegenover de ondertussen bekende portfolio.
Een grote troef van “Identiteit ontwikkelen” is dat de auteurs zich niet beperken tot het uitschrijven van een mooie theorie maar doorheen heel het boek voortdurend bruggen slaan naar de dagelijkse klaspraktijk. Daarmee gaan ze verder met het recept dat ook in grote mate het succes bepaalde van “Jongeren aanspreken op hun leer-kracht”. De talrijke praktijkvoorbeelden, kijkwijzers, studiewijzers,enz. zijn rijke inspiratiebronnen voor wie anders aan de slag wil gaan.
Inspiratiebronnen, geen kant-en-klare gebruiksaanwijzingen. Bosman, Detrez en Gombeir hebben immers niet de pretentie een nieuw evangelie geschreven te hebben. In het voorwoord doen ze dan ook al onmiddellijk een oproep aan alle lezers om het concept te verruimen en te verrijken met hun inzichten. Om duidelijk te maken dat die oproep gemeend is geven ze er gelijk hun drie e-mailadressen bij.
Volledig in lijn met hun visie waarschuwen de auteurs trouwens dat het niet de bedoeling kan zijn het door hen voorgestelde model zomaar van bovenaf in de hele school te implementeren. Zij menen dat er best voorzichtig kan begonnen worden met kleinere leerkrachtenteams van collega’s die niet enkel betrokken zijn op een andere aanpak, maar die tevens betrokken zijn op elkaar, die zich bij elkaar veilig en goed voelen. In de afsluitende coda breken ze dan ook nog een stevige lans voor ondersteunende collegiale praktijken want de leerkracht is in deze context eerst en vooral zelf een lerende en bij diepgaand leren kunnen lerenden nu eenmaal heel veel opsteken van de andere lerenden.
Om in het jargon van de auteurs te blijven: “Identiteit ontwikkelen” heeft me in m’n diepste kern geraakt. Het geeft me een nieuw elan in mijn zoektocht om van de school een plek te maken die er echt toe doet voor alle jongeren, niet alleen voor hen die vandaag te vroeg uit de boot vallen, maar ook voor de zogenaamde beteren, die zich wel nog moeiteloos aanpassen en voor wie het klassieke onderwijs wel succesvol is.
Gombeir, D., Bosman, L., Detrez C.: “Identiteit ontwikkelen, leer-kracht waarderen in eigentijds onderwijs” , Plantyn, 2008, 359 blz., 40 €