Het Pacte d’Excellence en de weerstand tegen de gemeenschappelijke stam (Vincent de Coorebyter)

Facebooktwittermail

Het project om, in het kader van het Pacte d’Excellence in het Franstalig onderwijs, een gemeenschappelijke stam tot 15 jaar in te voeren, in combinatie met een quasi-verbod op zittenblijven, zorgt voor polarisatie. Een bijdrage van Vincent de Coorebyter (professor ULB).

Bij de tegenstanders van de gemeenschappelijke stam vindt men heel wat leraars die er op wijzen dat de leerlingen op het einde van het lager onderwijs zeer verschillend zijn qua aanleg, kennis, motivatie en schoolloopbaan. Zij leiden er uit af dat verschillende onderwijsvormen en snelheden bij het begin van het secundair onderwijs onvermijdelijk zijn. Dat het geen zin heeft hetzelfde onderwijs op te leggen aan leeftijdsgenoten (want zittenblijven zal nagenoeg verboden worden) met zeer verschillende competenties en verwachtingen. Meestal zien zij de gemeenschappelijke stam als een risico op neerwaartse nivellering bij het begin van het secundair onderwijs. Aangezien de leerlingen automatisch zullen kunnen overgaan naar een hoger jaar en elke leerling dezelfde lessen zal moeten volgen van een groot aantal vakken, ongeacht of hij die interessant vindt of niet, zullen de leraars verplicht zijn hun eisen te verlagen om zich aan te passen aan dit heterogeen publiek dat in veel gevallen ongeduldig wacht om naar een andere studierichting over te gaan.

Voor de voorstanders van de gemeenschappelijke stam betekent deze redenering dat men de leerlingen niet neemt zoals ze zijn maar zoals het sociaal en schools systeem ze heeft gemaakt. Zij zijn heterogeen omdat de maatschappij ze verschillend heeft gemaakt naargelang hun socio-economisch milieu en omdat de school deze sociale verschillen in schoolse verschillen heeft omgezet, aangezien de snelheid van leren, de onderwijsvormen en de aspiraties de herkomst weerspiegelen. De voorstanders vinden dat de gemeenschappelijke stam moet aanvangen vanaf de kleuterklas en moet gepaard gaan met nieuwe eindtermen zodat de heterogeniteit bij het begin van het secundair onderwijs niet te groot is. De gemeenschappelijke stam werkt met de leerlingen “zoals ze zijn” en zal niet leiden tot een neerwaartse nivellering omdat hij integendeel een ruimere schoolse bagage aan alle burgers zal aanbieden, ongeacht hun herkomst en ambities.

Men merkt hier het probleem met dit debat : voor de tegenstanders van de gemeenschappelijke stam zal deze mislukken omdat goede bedoelingen alleen geen resultaten garanderen, voor de voorstanders kan de gemeenschappelijke stam slagen door de voorwaarden tot slagen tot stand te brengen.

Er zou hier misschien enkel sprake zijn van een tegenstelling tussen realisten en idealisten, ware het niet dat de voorstanders van de gemeenschappelijke stam zich kunnen beroepen op een overvloed aan wetenschappelijke lectuur. Deze leert dat de landen die zittenblijven verbieden en de leeftijd verhogen waarop men een onderwijsvorm moet kiezen, grote prestatieverschillen tussen leerlingen van verschillende afkomst vermijden en een hoog slaagpercentage bereiken. Anders gezegd: de gemeenschappelijke stam is een factor van gelijkheid en uitmuntendheid, waarvoor niemand schrik moet hebben. Van waar komt dan de weerstand tegen het project van de gemeenschappelijke stam?

Ten eerste omdat de schoolse prestaties in de landen met een lange gemeenschappelijke stam niet noodzakelijk aan die factor te danken zijn. Andere factoren spelen een rol. Een gemeenschappelijke stam volstaat niet om de ongelijkheden weg te gommen. Om het voorbeeld te nemen dat geciteerd wordt door Dominique Lafontaine (professor Universiteit Luik en verantwoordelijke voor het PISA-onderzoek in het Franstalig onderwijs) : in Noorwegen is de kloof tussen sterke en zwakke leerlingen even groot als in België, hoewel Noorwegen geen vroegtijdige oriëntering volgens studierichtingen kent. De gemeenschappelijke stam is niet de enige vector van gelijkheid.

Daarom waarschuwen de specialisten voor overdreven optimisme. De polytechnische gemeenschappelijke stam zal enkel nuttig zijn als hij gepaard gaat met het inzetten op basiskennis en een ambitieus project voor remediëring, met een formatieve evaluatie en met een aandacht voor elke leerling waarvan de verschillen moeten worden erkend zonder afbreuk te doen aan de vooruitgang van het geheel van de klas.

Vandaar een reeks vragen. Met welk lessenrooster en met welke middelen gaat men leerlingen vooruit stuwen die nu tot zittenblijven worden veroordeeld ? Hoe kun je de versterking van de basiskennis verzoenen met de uitbreiding van nieuwe vakken (artistieke expressie, technologie, ondernemingsgeest, creativiteit …) ? Hoe ga je vermijden dat leerlingen die het lager onderwijs met grote hiaten verlaten en weten dat ze tot het derde jaar secundair onderwijs automatisch kunnen over gaan naar een hoger jaar, geen interesse zullen tonen voor sommige vakken en afwachten tot ze hun studiekeuze mogen maken ?

Om de leraars gerust te stellen volstaat het niet te zeggen dat dergelijke hiaten door de hervorming gaan verdwijnen: dat lijkt te veel op een acte van geloof. En als men op die vrees wil antwoorden door op het einde van het derde jaar secundair onderwijs het slagen voor een proef over meerdere vakken als voorwaarde wil opleggen om een onderwijsvorm (doorstroming of kwalificatie, nvdr) te kunnen kiezen, dan moet men uitleggen hoe men de leerlingen op deze proef zal voorbereiden nadat men hen tot dan toe het automatisch overgaan naar een hoger jaar heeft gegarandeerd.

Een andere reden voor de weerstand : men weet dat de concentratie van kansrijke leerlingen in de ene school en van kansarme leerlingen in een andere school het meest bijdraagt tot de ongelijke slaagpercentages van de leerlingen. Welnu, deze verschillen in de leerlingenpopulatie zullen niet verdwijnen door enkel de gemeenschappelijke stam in te voeren want ze bestaan reeds vanaf het lager onderwijs waar er geen verschillende onderwijsvormen bestaan. De vrije schoolkeuze laat de ouders toe om hun kinderen in de scholen samen te zetten volgens sociale affiniteiten: het risico is groot dat deze praktijk zich verder zet ondanks de gemeenschappelijke stam of zelfs versterkt wordt om de afwezigheid van interne verschillen in de school te compenseren.

Als men de onderwijsactoren wil overtuigen van de voordelen van de gemeenschappelijke stam kan men best in alle openheid over zijn valkuilen en limieten discussiëren.


(deze vrije tribune verscheen in “Le Soir”, 17 januari 2018)■

Lees ook:

Het Pacte d’Excellence in vogelvlucht (Tino Delabie)

Volstaat het de gemeenschappelijke stam te verlengen? (Nico Hirtt) 

Pacte d’Excellence: nieuwe lestabellen