Een toelatingsproef voor de lerarenopleiding? Pro of contra?

Facebooktwittermail

Er is al heel wat geschreven over het al dan niet invoeren van een toelatingsproef voor de lerarenopleiding,die al dan niet verplicht en al dan niet bindend moet zijn.

Even teruggaan in de tijd

Sinds 1 september 2007 bestaan er nog slechts twee soorten lerarenopleidingen, namelijk de geïntegreerde lerarenopleiding (GLO) en de specifieke lerarenopleiding (SLO). De GLO (professionele bachelor in onderwijs: leraar kleuter-, lager en secundair onderwijs) wordt aangeboden door hogescholen en is ‘geïntegreerd’ omdat er steeds een integratie van vakinhoudelijke en pedagogisch-didactische competenties wordt nagestreefd. De SLO (vroegere aggregatie en D-cursus, GPB) wordt aangeboden door (kunst)hogescholen,universiteiten en centra voor volwassenenonderwijs. Deze opleiding is specifiek omdat hier gefocust wordt op pedagogisch-didactische onderdelen. Zij volgt immers op een vakinhoudelijke basisopleiding of beroepservaring waardoor vakkennis reeds verworven is.

In 2012-13 had er een beleidsevaluatie van de vernieuwde lerarenopleidingen plaats, waardoor de discussie over het niveau van de instroom en de afgestudeerden in een stroomversnelling is gekomen. (Zie: EVALO (07 dec. 2012)en Rapport Beleidsevaluatie (juli 2013). Om de problemen verder te analyseren en voorstellen te formuleren werden 6 beleidsgroepen opgericht, waaronder één betreffende de instroom van kandidaten in de lerarenopleidingen. (Zie:Resultaten beleidsgroepen,5 juni 2014).

Enkele zorgwekkende vaststellingen

* Er is een zeer grote uitval van studenten doorheen de drie jaar van de GLO-opleiding.

Als we het aantal inschrijvingen (academiejaren2007-2008 tot 2009-2010) vergelijken met het aantal gediplomeerden na drie jaar opleiding (academiejaren 2009-2010 tot 2011-2012), dan komen we tot een onthutsende vaststelling. Het aantal afgestudeerden bedraagt voor leraar kleuteronderwijs: 20,5 %; leraar lager onderwijs: 20 %; leraar secundair onderwijs: 20,7 %. (bron: Rapport Beleidsevaluatie). Je kan niet anders dan vaststellen dat er een probleem met de instroom is.

Bovendien is er een specifiek probleem: “Het percentage studenten met een BSO-voorgeschiedenis in de GLO kleuteronderwijs is groter bij de groep instromende studenten dan bij de groep die het diploma behaalt. Zij hebben dan ook statistisch gezien lagere slaagkansen en dit geldt voor de drie opleidingstypen.” (Rapport Beleidsevaluatie, p. 63)

* Er is een serieus probleem met het “niveau” van de afgestudeerden.

“In focusgroepgesprekken en interviews gaven opleidingsverantwoordelijken en lerarenopleiders aan sceptisch te staan tegenover de realisatie van alle basiscompetenties. Over de hele lijn gaven lerarenopleiders van de GLO’s aan er niet te kunnen in slagen de zwakke instroom klaar te stomen om in het werkveld te starten met voldoende inhoudelijke expertise. Zij pleitten voor individuele trajecten. Ook schoolleiders en mentoren uit basis- en secundair onderwijs spraken hun bezorgdheid uit ten aanzien van het kennisniveau van pas afgestudeerde leraren. Dit is een belangrijk signaal.” (Rapport Beleidsevaluatie,p. 57).

* Er is het reële probleem dat veel afgestudeerde leerkrachten zeer weinig inhoudelijke bagage hebben, niet van hun eigen vak en ook geen algemene vorming. Enkele docenten van KHLimburg ondervroegen in 2012 1000 studenten derdejaars van meerdere lerarenopleidingen rond elementaire kennis die normaal grotendeels gekend moet zijn in het lager of in het lager secundair onderwijs. De resultaten van die enquête waren vrij catastrofaal.(Zie: Brengt ons onderwijs de leerlingen maatschappelijk relevante kennis bij?)

Selectie of extra begeleidingstrajecten?

Een eerste probleem is het in kaart brengen van het niveau van de instromers in de lerarenopleiding. Dit vereist eerst een fase evaluatie van de tekorten (noem het “intake”, of “screening”, “instapproef”, “(niet-bindende)toelatingsproef”, “kwaliteitsvolle diagnostiek”, enz.)

Daartoe: “Start een beleidsdiscussie over minimumeisen bij de instroom in de lerarenopleiding. De bestaande aanpakken m.b.t. instaptoetsen en remediëring in de Vlaamse lerarenopleidingen hebben geen formeel karakter en leiden nooit tot een selectie aan de poort.

In de verzamelde kwalitatieve data komen weinig geluiden voor die een selectie aan de poort ondersteunen. De meningen zijn verdeeld over het instellen van minimumeisen of ingangsexamens. Enerzijds is er de zorg om de kwaliteit van onderwijs, anderzijds is er de wens om maximale kansen voor eenieder te bieden.” (EVALO,p. 37)

Er zijn twee grote opties: strenger selecteren aan de poort van de lerarenopleiding of extra begeleidingsmaatregelen voor de zwakke groepen opdat een grotere groep toch kan slagen.

De meeste voorstellen staan echter weigerachtig tegenover een bindende toelatingsproef.

Welke oplossingen worden voorgesteld?

Gedifferentieerde opleidingstrajecten

“Dring aan op de ontwikkeling van gedifferentieerde opleidingstrajecten die de verschillen in instroom helpen kanaliseren bij het bereiken van de beroepscompetenties. Het werkveld is sceptischer ten aanzien van de realisatie van de basiscompetenties dan studenten/afgestudeerden. Betrokkenen in het werkveld in het basis- en secundair onderwijs zetten vraagtekens bij de verworven competenties en vakinhoudelijke kennis van afgestudeerden. Ook verschillende geïntegreerde lerarenopleiders uiten hun bezorgdheid over de zwakke instroom en het feit dat ze deze onvoldoende „klaarkrijgen voor/bij afstuderen.

Selectie aan de poort strookt niet met de democratiseringsgedachte in onderwijs; gedifferentieerde trajecten (bv. voortrajecten, verlengde trajecten, extra modules) kunnen mogelijk oplossingen bieden. De kwaliteit van de leraar bij het afstuderen aan de lerarenopleiding moet een absolute prioriteit zijn.”(EVALO,Beleidsaanbevelingen,p. 76)

Oriënteringsproces

Het COV (Christelijk Onderwijzersverbond) ziet geen heil in een bindende toelatingsproef voor wie de lerarenopleiding start. Marianne Coopman: “We kiezen voor een oriënteringsproef, of nog beter: een oriënteringsproces. Zo’n proces moet toekomstige leraren kunnen scouten op basis van inhoud én pedagogische kwaliteiten. Een instapproef kan duidelijk maken of kandidaat-studenten de nodige bagage hebben om de opleiding metvoldoende slaagkansen te starten. Als de sprong tussen het secundair onderwijs en een professionele bacheloropleiding te groot is, kan de student een goed uitgewerkt schakel- of brugtraject volgen. De studiepunten van de lerarenopleidingen kunnen niet gebruikt worden om ernstige tekorten in voorkennis te remediëren. Daar is een voorbereidend traject beter geschikt voor.” (20140605_PM_COV_debatlerarenopleiding.pdf)

“Het COV staat open voor een debat over het meten van het instroomniveau van kandidaat-leraren via een kwaliteitsvolle diagnostiek. Een goed uitgewerkt schakeltraject op HBO5-niveau kan kansen bieden aan studenten voor wie de sprong tussen het secundair onderwijs en een professionele bacheloropleiding te groot is. Het laat toe dat deze jongeren een relevante kwalificatie halen én zich gericht voorbereiden op doorstroming naar de lerarenopleiding.” (Basis, Schoolwijzer, Oktober 2013, p.15)

Een 7de jaar BSO als theoretische voorbereiding op hoger onderwijs

“De commissie is van mening dat het belangrijk is dat leerlingen uit het BSO ook kunnen doorstromen naar lerarenopleidingen, maar beklemtoont dat voor deze groep studenten extra begeleiding nodig blijft.

De commissie adviseert ook om BSO-leerlingen reeds in het zevende jaar BSO de kans te geven om zich specifiek voor te bereiden voor het hogeschoolonderwijs. Deze voorbereiding moet dan kaderen in een ruimer oriëntatietraject.” (Rapport Beleidsevaluatie p. 63) Deze mogelijkheid is trouwens reeds voorzien in het decreet OD XXII (metingangsdatum1 september 2013).

Investeren in extra begeleiding

“Studenten/cursisten en afgestudeerden geven in de EVALO studie aan enerzijds niet te geloven in een screeningsinstrument voor het instapniveau, omdat het zwakke kandidaat-studenten/cursisten niet zal weerhouden om toch met de opleiding te starten. Anderzijds is men er van overtuigd dat de tekorten die in het begin worden vastgesteld, in de loop van de opleiding weggewerkt kunnen worden.

Het bijwerken en voorbereiden van zwakkere studenten/cursisten vraagt om het inzetten van een veel groter aantal uren om de nodige competenties te bereiken. Niet alleen vakinhoudelijke uren, maar ook extra begeleidingsuren zijn hiervoor noodzakelijk. Over het algemeen staan opleidingsverantwoordelijken en lerarenopleiders sceptisch tegenover de veranderde instroom, die, volgens hen, sinds de invoering van het nieuwe decreet duidelijk merkbaar is. Alle opleidingen benadrukken de grote nood aan begeleiding die zij in functie van de doorstroom van zwakkere studenten/cursisten moeten aanbieden door het organiseren van remediëringsprogramma’s. (…)

Er moet meer geïnvesteerd worden in de begeleiding van studenten om er voor te kunnen zorgen dat ze allemaal de vereiste competenties kunnen behalen. Het huidige financieringsmodel houdt hier ook geen rekening mee”.(Rapport Beleidsevaluatie, p. 42-43)

Conclusies en aanbevelingen van de Beleidsgroep Instroom

“Deze proef moet als doel hebben om kandidaten aan te trekken naar de initiële lerarenopleidingen, en deze met het juiste profiel te laten instromen. Dit in tegenstelling met de toelatingsproef arts/tandarts waar, vertrekkende van een overschot aan afgestudeerde artsen en tandartsen, de toelatingsproef de toegang beperkt tot de allerbeste. Gezien er geen overschot aan leraren is, maar eerder een tekort, is het belangrijk voldoende potentiële leraren aan te trekken, zonder hierbij de kwaliteit te laten dalen. Door een betere match van de individuele competenties van de kandidaat-student/cursist met de noodzakelijke startcompetenties in de initiële lerarenopleiding wordt verwacht dat er minder uitval zal zijn tijdens de opleiding, de slaagcijfers hoger zullen liggen en de lerarenopleiders meer tijd kunnen investeren in het begeleiden van geschikte leraren-in-spe.(…)

“1. Het is essentieel dat er een doordachte en gemeenschappelijke visie op de initiële lerarenopleiding is, waarbij de startcompetenties, nodig om de opleiding aan te vatten, als de vereiste eindcompetenties, die bereikt moeten worden op het einde van de opleiding, duidelijk zijn.

2. Het installeren van een gemeenschappelijke oriëntering die start in het secundair onderwijs en intensifieert in de laatste graad van het secundair onderwijs.

3. Investeren in een gemeenschappelijke aanvangsdiagnostiek, die ondersteund wordt door een gemeenschappelijk ontworpen en verplichte instapproef en die een effect heeft op het curriculum van studenten.” (Resultaten beleidsgroepenlerarenopleidingen,p.36&38)

Conclusies Beleidsgroep Inhoud en Uitstroom

“Door te vertrekken van het basisidee dat iedereen de minimale competenties moet bereiken om het diploma te behalen, verlaten we het idee dat de opleiding voor iedereen binnen 180 of 60 studiepunten moet passen en dat er niet langer toleranties kunnen worden toegestaan binnen deze opleidingen. Het diploma van leraar is de garantie dat de student/cursist de minimale competenties heeft behaald.”(Resultaten beleidsgroepen lerarenopleidingen,p.57)

Op termijn toch een bindende (selecterende) proef…?

“Naast een verplichte deelname rijst de vraag in welke mate de resultaten bindend zijn, wat zou betekenen dat niet slagen betekent dat kandidaat-studenten/cursisten niet mogen starten in de initiële lerarenopleiding.(…)

Voor kandidaten die niet voldoen, moet ook het inrichten van een voorbereidend traject of brugjaar dat voorbereidt op de initiële lerarenopleiding voorzien worden.

Als de proef op langere termijn gevalideerd en gelegitimeerd wordt met de sector, zal opnieuw bekeken moeten worden of het zinvol is deze bindend te maken.”(Resultaten p. 37)

Dat COC voorstander is van een instapproef voor de opleiding van leraren was al langer dan vandaag bekend. COC was zelfs vragende partij voor een bindende ingangsproef. (…)

Dergelijke proef laat toe enkel die kandidaten te weerhouden die de nodige kwaliteiten bezitten om de opleiding aan te vangen. De lerarenopleidingen kunnen zich dan ten volle met het opleiden van leraren bezighouden (in plaats van met het bijbrengen van elementaire basiskennis). Ook de positieve motivatie voor de keuze van het lerarenberoep wordt hiermee versterkt. Uiteraard kan er in een verdere fase maar sprake zijn van een bindende instapproef als blijkt dat een dergelijke proef ook effectief ontwikkeld kan worden en valide is. (…)

Als Vlaanderen een goede lerarenopleiding echt belangrijk vindt, dan moet hierin echt geïnvesteerd worden. De lerarenopleidingen moeten met dezelfde middelen als waarover ze vandaag beschikken, misschien minder, maar betere leraren vormen.”(Persmededeling COC, Lat hoger voor leraren, 5 juni 2014)

De “toelatingsproef“ in het Vlaams Regeerakkoord

“We hervormen de lerarenopleiding. De beleidsevaluatie en de rapporten van de thematische werkgroepen kunnen daartoe een aanzet geven. In elk geval zullen instromers in de lerarenopleidingen voor inschrijving moeten deelnemen aan een niet-bindende toelatingsproef. Deze niet-bindende toelatingsproef wordt na 3 jaar geëvalueerd.” (Vlaams Regeerakkoord,p.98)

Het feit dat het regeerakkoord het heeft over een “toelatingsproef “en niet meer over een “instapproef”, doet sterk het vermoeden rijzen dat zij wel een selectieve proef zoals die voor artsen/tandartsen voor ogen heeft.

Voorstellen van oplossing

Zelf pleiten we voor volgende elementen van oplossing:

*Leerlingen uit 6BSO,die later lerarenopleiding willen volgen, zouden een specifiek 7dejaar BSO kunnen volgen dat daarop voorbereidt.

*Veralgemeende niet-selecterende intake/instapproef, met bindende gedifferentieerde opleidingstrajecten. Daarbij moet afhankelijk van de omvang en de ernst van de tekorten al dan niet een voortraject of een in- of aanpassing in het curriculum van de lerarenopleiding voorzien worden. De overheid moet daartoe de nodige middelen voorzien.

* Een meer fundamentele oplossing is het Ovds-standpunt rond polyvalente (algemene en polytechnische) vorming van hoger niveau voor alle leerlingen van het secundair onderwijs.

Hugo Van Droogenbroeck

Beleidsdocumenten:

* “Als het krijtstof neerdaalt …, een bijdrage aan de beleidsevaluatie van de lerarenopleidingen in Vlaanderen”

http://www.ond.vlaanderen.be/hogeronderwijs/leraar/bestanden/2012-12-07-EVALO.pdf

* Beleidsevaluatie lerarenopleidingen

http://www.ond.vlaanderen.be/hogeronderwijs/leraar/bestanden/2013-10-05-rapport-beleidsevaluatie-lerarenopleidingen.pdf

*Resultatenbeleidsgroepen lerarenopleiding

http://www.ond.vlaanderen.be/hogeronderwijs/leraar/bestanden/2014.06.05_resultaten_beleidsgroepen.pdf