Capaciteitstekort en inschrijvingsperikelen in het Vlaams onderwijs

Facebooktwittermail

De jongste tijd was er in de media veel aandacht voor de inschrijvingsperikelen in sommige scholen. Vooral de kampeertoestanden aan sommige scholen sprongen in het oog. Soms staan er voor de ene school wachtrijen – fysieke of virtuele bij het elektronisch aanmelden – terwijl minder gegeerde scholen plaatsen over hebben.

Deze discrepantie illustreert dat onze vrije schoolkeuze onderdeel is van de dualisering op de onderwijsmarkt en de sociale segregatie tussen de scholen in de hand werkt. Dit voorjaar bleek bovendien dat verscheidene steden, vooral Antwerpen en Brussel, op korte termijn afstevenen op een globaal capaciteitstekort.
Dit alles doet vragen rijzen rond elementaire rechten. Is de overheid in staat aan elk kind een plaats op school te bieden? Niet op een concentratieschool maar op een sociaal gemengde school? Staat de vrije schoolkeuze boven het recht op een kwaliteitsschool voor alle kinderen?

Te weinig scholen in Antwerpen, Brussel, Gent …

Bijna 10.000 Antwerpse kinderen werden begin 2010 via de centrale computer aangemeld voor een plaats in de kleuterklas of op de lagere school. Voor ongeveer 2500 van hen bleek er geen plaats in de school (of scholen) van hun keuze en bovendien waren niet alle Antwerpse kinderen elektronisch aangemeld. Terzelfder tijd bleven een vierhonderd plaatsen in minder gegeerde scholen open. Zonder bijkomende capaciteit dreigden dus enkele duizenden kinderen geen school te vinden. Het capaciteitstekort kwam in zijn volle omvang aan het licht door het elektronisch aanmeldingssysteem maar was geen verrassing. Onderwijsschepen Robert Voorhamme verklaarde reeds in september 2009 dat er alleen al voor de jongste kleuters (geboren in 2008) volgend schooljaar 1450 bijkomende plaatsen nodig waren.

Voor Brussel voorziet een studie van prof. Rudi Janssens (VUB) een tekort van 15.000 plaatsen in het basisonderwijs tegen 2015, Nederlandstalig en Franstalig onderwijs samen. Een meer recente studie – besteld door de minister-president van het Brussels Gewest, Charles Picqué – komt uit op een tekort dat tegen 2015 zou kunnen oplopen tot 23.000.

In Gent dreigt er volgens schepen Rudy Coddens volgend schooljaar nog geen globaal tekort, wel in een aantal wijken. Maar de komende jaren verwacht men ook in Gent een tekort aan scholen, net als in Mechelen, Vilvoorde en wellicht nog andere steden.

Wie is ervoor verantwoordelijk dat er voldoende scholen zijn?

Deze situatie, die stress en onzekerheid betekent voor duizenden families, roept heel wat vragen op. In ons land bestaat (gelukkig) de leerplicht vanaf 6 jaar en worden de ouders door de overheid aangemoedigd om hun kinderen naar de kleuterklas te sturen. Dit impliceert dat de overheid er moet voor zorgen dat de nodige gebouwen en voldoende leerkrachten voorhanden zijn.

Spontaan zou men denken dat de minister van Onderwijs zich hiervoor aangesproken voelt. Minister Pascal Smet verklaarde echter reeds meermaals dat niet het Departement Onderwijs maar de Inrichtende Machten (of de netten) scholen oprichten. De minister roept dus de grondwettelijke vrijheid van het oprichten van scholen in om de bestaande struisvogelpolitiek goed te praten. De grondwet geeft elke publiekrechterlijke of privaatrechterlijke instantie het recht om een school op te richten, mits aan een aantal wettelijke voorwaarden – met zware financiële implicaties- voldaan wordt.

Maar daarmee is het recht op onderwijs en meer bepaald de leerplicht (van 6 tot 18 jaar) en het recht op kleuteronderwijs niet gegarandeerd. Het vrije net mag weliswaar scholen oprichten, maar mag er ook sluiten zoals bv. de jongste jaren gebeurde met enkele secundaire scholen in Antwerpen en Brussel. Meerdere Vlaamse steden stootten de voorbije jaren hun secundaire scholen of zelfs hun basisonderwijs (bv. Mechelen) af.

Volgens ons is de meest rationele oplossing dat de gemeenten en de steden verantwoordelijk zouden zijn voor het inrichten van het basisonderwijs en van het lager secundair onderwijs. In de visie van Ovds (Oproep voor een democratische school) zouden de eerste 3 of 4 jaren van het secundair onderwijs nog geen specialisatie (volgens onderwijsvormen en studierichtingen) mogen inhouden maar moeten deel uit maken van een gemeenschappelijke basisvorming van 6 tot 15 (of 16 jaar). Deze gemeenschappelijke vorming zou zowel algemeen vormend als polytechnisch zijn.

Elke gemeente zou minstens een lagere school en een kleuterschool (per deelgemeente) moeten inrichten en bij voorkeur, indien er voldoende leerlingen zijn, ook een middenschool (de eerste 3 of 4 jaren van het secundair onderwijs), zoniet (voor kleine gemeenten) via een intercommunale.
De gemeenten zijn het best geplaatst om pro-actief op te treden rond het scholenaanbod. Zij kunnen het snelst inspelen op de gevolgen van verkavelingen, het bouwen van sociale woningen, de inplanting (of sluiting) van bedrijven, migratiebewegingen, demografische ontwikkelingen en andere factoren die de toekomstige schoolpopulatie beïnvloeden.

Voor de bovenbouw van het secundair onderwijs, waar diverse studierichtingen met bijhorende gespecialiseerde infrastructuur noodzakelijk zijn, zal het aantal vestigingsplaatsen veel beperkter zijn en is een bovengemeentelijke instantie aangewezen als inrichtende macht. Voor het officieel onderwijs is het Gemeenschapsonderwijs het meest aangewezen.

In onze visie zouden de bestaande vrije scholen op termijn best fusioneren met de huidige officiële scholen om te komen tot pluralistische openbare scholen met respect voor de diverse filosofische en religieuze overtuigingen. In Finland, toch niet het meest achterlijke land op onderwijsvlak, zijn 99% van de basisscholen, waar de leerlingen tot 15 jaar een gemeenschappelijke vorming krijgen, gemeentescholen.

Deze tweedeling gemeentelijk & stedelijk onderwijs (basisonderwijs en lager secundair onderwijs) / bovengemeentelijke onderwijszones (hoger secundair onderwijs) lijkt ons rationeel.

In afwachting komt het in elk geval aan de gemeenten en steden toe een regisseursrol te spelen voor het aanbod van het basisonderwijs. Zij moeten een “masterplan” opstellen en uitvoeren zodat elk kind een plaats vindt op school.

Hoewel het capaciteitsprobleem in Antwerpen sinds meerdere jaren bekend is, heeft het geduurd tot april 2010 vooraleer de Vlaamse regering met 12 miljoen euro over de brug kwam voor de 2765 bijkomende plaatsen (containerklassen, omvorming van lokalen, bijkomende stoeltjes in bestaande klassen) die de verschillende netten tegen september 2010 in het Antwerps basisonderwijs willen scheppen. In de komende jaren gaat deze noodoplossing niet volstaan. Er zijn meerdere honderden miljoenen euro nodig voor de broodnodige bijkomende capaciteit in meerdere steden. Bovenop de reeds lange wachtlijst voor bouwdossiers ter waarde van bijna 4 miljard euro. Dit stelt het probleem van de herfinanciering van het onderwijs. Een terugkeer naar een globaal onderwijsbudget ten belope van 7% van het BBP, zoals 30 jaar geleden, is noodzakelijk. In de huidige institutionele context betekent dit hogere federale dotaties voor de Gemeenschappen en dus hogere federale fiscale inkomsten.

Brussel

In Brussel, waar het scholentekort het meest nijpend is, is de struisvogelpolitiek het meest schrijnend. De communautarisering van het onderwijs laat de Vlaamse en de Franse Gemeenschapsregeringen toe om in het tweetalige gewest Brussel de bal naar elkaar te blijven kaatsen. Sommige Vlaamse politieke partijen vinden dat de Vlaamse Gemeenschap in Brussel moet instaan voor 20% van de nieuw te bouwen scholen, anderen vinden dat het Nederlandstalig onderwijs in Brussel reeds een marktaandeel (ongeveer 16% in het leerplichtonderwijs) heeft dat ruimschoots het aandeel Nederlandstaligen in de Brusselse bevolking overtreft. Er is geen hogere autoriteit die kan beslissen welk aandeel van de nieuw te creëren scholen het Nederlandstalig en het Franstalig onderwijs voor hun rekening moeten nemen.

Sommigen pleiten er daarom voor om het Brussels Gewest bevoegd te maken voor onderwijs. Het tweetalige Gewest zou dan kunnen zorgen voor een globaal plan voor het onderwijs in Brussel, met bindende afspraken tussen het Nederlandstalig en het Franstalig onderwijs. Het zou zelfs tweetalige scholen kunnen oprichten.

De oprichting van tweetalige scholen is binnen de huidige institutionele context mogelijk door … de federale regering. De inrichting van tweetalig onderwijs is immers, naar analogie van de bevoegdheid over de biculturele instellingen, een “restbevoegdheid” van de federale regering, die weliswaar momenteel niet wordt uitgeoefend. De oprichting van tweetalige scholen in Brussel door de federale regering zou een institutionele revolutie betekenen met heilzame gevolgen: de responsabilisering van de federale overheid voor het dringend scholentekort in Brussel, een indirecte herfinanciering van het onderwijs (via een extra injectie van federale middelen), een betere tweetaligheid en de praktische oplossing van heel wat Brusselse taalperikelen.

Elitescholen en scholen van tweede rang

Bij elke inschrijvingsronde valt het ook op dat bepaalde scholen heel populair zijn en andere nog open plaatsen hebben. Vanwaar dat verschil? Vanwaar die grote bezorgdheid om zijn kind in de juiste school ingeschreven te krijgen?

Oorzaak van deze terechte ouderlijke zorg is de belangrijke sociale segregatie in het Belgisch onderwijs. Van alle OESO-landen vertoont België volgens de Pisa-onderzoeken de grootste verschillen tussen scholen: elitescholen bestaan naast restscholen van tweede rang. België kent relatief weinig sociaal gemengde scholen: slechts 53%. Finland, het beste land in het vergelijkend PISA-onderzoek op het vlak van resultaten maar ook van gelijke onderwijskansen, telt 73% sociaal gemengde scholen. De ouders, zeker de beter opgeleide, zijn zich hiervan bewust en leveren grote inspanningen om hun kind in de juiste school in te schrijven. De arme, ongeschoolde ouders zeulen reeds jaren met hun kind van schoolpoort naar schoolpoort, om bijna altijd in de arme concentratiescholen terecht te komen.

Is deze situatie niet het bewijs dat de vrije schoolkeuze tegen haar eigen limieten aanbotst? De extreem vrije schoolkeuze, zoals die bij ons bestaat, wordt in veel andere Europese landen beperkt, precies om alle kinderen een gelijke toegang tot kwaliteitsonderwijs te garanderen.

Voor een sociaal gemengde buurtschool

Ovds stelt daarom voor het inschrijvingsbeleid over een andere boeg te gooien. De overheid zou alle leerlingen een plaats moeten garanderen in een buurtschool die sociaal gemengd is. Dat wil zeggen dat een technische commissie van de (gemeentelijke) overheid of van het LOP (lokaal overlegplatform) voor alle kinderen die voor het eerst naar de kleuterschool of naar een nieuwe school gaan, een voorstel doet. De voorgestelde school moet gemakkelijk bereikbaar zijn: in de steden betekent dit een buurtschool, zij het niet noodzakelijk de dichtstbije school. Ze moet ook sociaal gemengd zijn. Daarbij kunnen diverse indicatoren gebruikt worden zoals het gezinsinkomen (fiscale aangifte personenbelasting ofwel het recht op een schooltoelage), het diploma van de moeder (hoger, secundair, lager onderwijs), de thuistaal van de leerling. De voorrang voor broertjes en zusjes zou natuurlijk gehandhaafd blijven.

In de lente zouden de ouders een brief krijgen met het voorstel van school. Ouders die het voorstel aanvaarden, zouden enkel nog het inschrijvingsregister in de voorgestelde school moeten tekenen. Ouders die niet akkoord gaan, zouden op eigen initiatief (en risico) alsnog op zoek kunnen gaan naar een school van hun keuze. De uitoefening van de vrije keuze komt dan nadat alle ouders eerst een voorstel kregen dat voor hun kind een plaats verzekert.

De experimenten in Gent, Antwerpen, Brussel …

Dit voorstel om een sociaal gemengde buurtschool aan de ouders voor te stellen betekent niet dat we geen oog hebben voor de evolutie en de punten van vooruitgang in het Vlaams inschrijvingsbeleid.

Het GOK-decreet van 2002 (minister Marleen Vanderpoorten) voerde het inschrijvingsrecht in. Een leerling die voldoet aan de wettelijke voorwaarden (leeftijd; A-attest of B-attest om over te gaan naar een volgend leerjaar) en die het pedagogisch project en het schoolreglement ondertekent (via de ouder(s) tenzij hij of zij meerderjarig is), moet worden ingeschreven. Een directeur die een leerling weigert in te schrijven omwille van afkomst of godsdienst, handelt onwettig. Een directeur van een middenschool (eerste graad secundair onderwijs) die de ouders vertelt dat in zijn school enkel leerlingen worden ingeschreven die meer dan 70% in het lager onderwijs behaalden of die later ASO gaan volgen, gaat zijn boekje te buiten.

Later werden enkele verbeteringen aan het GOK-decreet aangebracht:

– de voorrang voor broertjes en zusjes

– de mogelijkheid (geen verplichting) voor een school met veel GOK-leerlingen (10 procent boven het gemiddelde van het werkingsgebied van het LOP, lokaal overlegplatform) om voorrang te geven aan niet-GOK-leerlingen of aan scholen met veel niet-GOK-leerlingen om voorrang te geven aan GOK-leerlingen. In de praktijk maakt slechts een minderheid van de scholen hiervan gebruik.
Op een recente studiedag (april 2010) van School+ stelde prof. Ides Nicaise (HIVA-KULeuven) daarom voor om scholen met relatief veel of relatief weinig GOK-leerlingen te verplichten een voorrangsperiode in te lassen voor niet-GOK of GOK-leerlingen. Men zou ook de marge van 10% kunnen reduceren. Op die manier zou in meer scholen een betere sociale mix bekomen worden.

– In juni 2008 keurde het Vlaams Parlement een wijziging aan het GOK-decreet goed waardoor het criterium “afstand tussen de school en de woonplaats van de leerling” mag gebruikt worden om de rangorde van de inschrijvingen te bepalen, mits een voorafgaandelijk akkoord binnen het LOP (lokaal overlegplatform). Dit experiment gold aanvankelijk voor twee schooljaren maar werd door minister Smet verlengd tot de inschrijvingen voor het schooljaar 2011-2012.

In Gent heeft men inmiddels reeds tweemaal de afstand als voorrangscriterium toegepast bij de inschrijvingen in het basisonderwijs. In Antwerpen heeft men het afstandscriterium toegepast in combinatie met de chronologie van de aanmeldingen (het afstandscriterium moest wel minstens voor 30% meetellen).

Chronologie is volgens ons geen goed criterium: in het beste geval vervangt het de fysieke wachtrijen door een elektronische wachtrij. In geval van een technische panne met de centrale server ontstaan eindeloze betwistingen over wie eerst inlogde.

De experimenten in Gent, Antwerpen en Brussel zijn nuttig omdat ze in de praktijk aantonen wat bruikbaar is. Zo heeft het centraal aanmeldingsregister (grotendeels) de fysieke wachtrijen en de dubbele inschrijvingen opgelost. De toepassing van het afstandscriterium heeft de buurtschool gepromoot en meestal de sociale mix verbeterd.

Toch botst dit systeem op zijn limieten. Als enkel het afstandscriterium geldt, kan het gebeuren dat een school in een arme wijk een bijna 100% arme concentratieschool blijft of wordt.

Juist daarom stelt Ovds voor om de zaken om te keren: dat de overheid aan de ouders een school voorstelt die gemakkelijk toegankelijk èn sociaal gemengd is. De meeste ouders zullen dit aanbod maar al te graag aanvaarden en hun kind in de voorgestelde school inschrijven. De anderen kunnen nadien nog altijd op de vrije markt op zoek gaan naar een andere school.

Tino Delabie

Dit artikel verscheen in “De democratische school“, nr. 42, juni 2010