Neutraliteit, openbaar onderwijs en levensbeschouwing

Facebooktwittermail

Sedert juni 2009 ligt het debat over de hoofddoeken wijd open. Het ligt niet in de bedoeling een zoveelste polemiek te openen over de hoofddoeken. De meningen hierover zijn wijd verspreid en juridisch is het een kluwen geworden.
Het gevaar in elke redenering bestaat erin dat men vertrekt vanuit een eenzijdige visie over vrijheid, recht en plicht. Elke vrijheid, dus ook de vrijheid van godsdienst, houdt op te bestaan als deze vrijheid de vrijheid van een ander belemmert. Elk recht vervalt als het overgaat van goed gebruik van het recht in misbruik van dit recht. Elke plicht vervalt als de vervulling ervan indruist tegen de moraliteit, de openbare orde of de goede zeden.

In het openbaar onderwijs bestaat er een spanningsveld tussen de levensbeschouwelijke godsdienstige opvattingen en de neutraliteitsgedachte, de vrijheden, de rechten en de plichten. Vanuit deze benadering kunnen we een ander licht laten schijnen over het debat.

0 Voorafgaande opmerkingen

Vooraleer we op zoek gaan naar het spanningsveld tussen levensbeschouwelijke opvattingen en neutraliteit in het openbaar onderwijs, geven we enkele data mee die een rol spelen in het onderwijsveld.

We moeten in onderwijs rekening houden met volgende structuurelementen:

• Onderwijs wordt opgedeeld in twee grote groepen: openbaar onderwijs en verzelfstandigd onderwijs (privaat onderwijs dat openbare diensten verleent). Onder het openbaar onderwijs verstaan we het onderwijs dat wordt ingericht door openbare besturen, zijnde de Vlaamse Gemeenschap, een provincie, een stad of een gemeente. Het Vrij gesubsidieerd onderwijs is een verzelfstandigd onderwijs, met andere woorden privaat onderwijs dat openbare diensten verleent. (we noemen het vrij gesubsidieerd onderwijs verder gemakshalve verzelfstandigd onderwijs).

• De scholen ingericht door openbare besturen worden officiële scholen genoemd. Het officieel onderwijs bestaat uit verschillende netten: het gemeenschapsonderwijs, onderwijs ingericht door de gemeenschap, het provinciaal onderwijs ingericht door de provincie en het gemeentelijk en stedelijk onderwijs ingericht door gemeenten en steden.

• Personeel wordt geplaatst tegenover leerlingen in de school en ouders buiten de school. Onder personeel verstaan we bestuurs- en onderwijzend personeel, hulpopvoedend personeel, administratief personeel.

• In het openbaar onderwijs kiest de leerling een vak ‘levensbeschouwelijke vorming’ in functie van de godsdienstige overtuiging. Een leerling kan vrijgesteld worden van het volgen van een vak ‘levens-beschouwelijke vorming’ als er geen enkele levensbeschouwing overeenkomt met de overtuiging. In het verzelfstandigd onderwijs wordt de godsdienstige levensbeschouwing opgelegd door de inrichtende macht.

• Scholen worden geleid door Raden (Schoolraad/Raad van Bestuur), waarvan de directie, de ouders en het personeel deel uitmaken.

• De ouders, leerlingen en het personeel heeft inspraak door middel van participatieraden.

Wij wijzen erop dat het neutraliteitsprincipe enkel en alleen zal voorkomen in het officieel openbaar onderwijs, met name het Gemeenschapsonderwijs, het officieel gesubsidieerd onderwijs, zijnde het Provinciaal onderwijs en het onderwijs van Steden en Gemeenten. Het Vrij gesubsidieerd onderwijs, ‘katholiek onderwijs’, is gekleurd. In deze bepaalt de inrichtende macht de levensbeschouwing en de te volgen regels dienaangaande. Het personeel van dergelijk onderwijs is levensbeschouwelijk gekleurd door de aanvaarding en ondertekening van het pedagogisch project en dus niet neutraal. Ook de leerling en de ouders aanvaarden het pedagogisch project en dragen de levensbeschouwelijke opvattingen uit.

1 Inleiding

Neutraliteit en levensbeschouwing in het onderwijs moeten gezien worden in de context van de democratische rechtstaat.
De basis van de Belgische samenleving is de democratische rechtstaat. Deze democratische rechtstraat waarborgt enerzijds de rechten en de vrijheden van de burgers, anderzijds wijst deze democratische rechtstaat op de plichten van diezelfde burgers ten aanzien van de staat en de medemens. De rechten, plichten en vrijheden zijn vastgelegd in de Grondwet, in wetten en allerhande regelgeving.

Zo legt de Grondwet de vrijheid van onderwijs vast in artikel 24. ‘Het onderwijs is vrij. … De gemeenschap richt neutraal onderwijs in. De neutraliteit houdt onder meer in, de eerbied voor de filosofische, ideologische of godsdienstige opvattingen van de ouders en de leerlingen. De scholen ingericht door openbare besturen bieden, tot het einde van de leerplicht, de keuze aan tussen onderricht in een der erkende godsdiensten en de niet-confessionele zedenleer.’
De grondwet bepaalt dat het onderwijs ingericht door de gemeenschap neutraal is.

Het Schoolpact stelt dat een officiële school, voor wat betreft het Gemeenschapsonderwijs en het gesubsidieerd officieel onderwijs, slechts kan erkend worden als zij voldoet aan volgende voorwaarden:

• Een open karakter hebben door open te staan voor alle leerlingen, ongeacht de ideologische, filosofische of godsdienstige opvattingen van de ouders en de leerling;

• De leerplannen volgen van het desbetreffende net of eigen leerplan dat ermee verenigbaar is;

• Een schoolwerkplan, schoolreglement en schoolboeken gebruiken in overeenstemming met het open karakter;

• Begeleiding door de begeleidingsdienst van het desbetreffende net.

Scholen ingericht door de gemeenschap hebben de plicht neutraal onderwijs te verstrekken, waaruit de eerbied voor de opvattingen van de ouders en de leerlingen moet blijken, met andere woorden het Gemeenschaps-onderwijs richt officiële openbare scholen in, die neutraal zijn. Wat de officiële scholen van de provincie, steden en gemeenten betreft kunnen wij ons afvragen of de neutraliteit enkel en alleen moet blijken uit het aanbieden van een keuze tussen onderricht in een der erkende godsdiensten en de niet-confessionele zedenleer. Hoe vullen openbare scholen de neutraliteit in, met andere woorden wat houdt ‘onder meer’ meer in dan eerbied voor de opvattingen van ouders en leerlingen?

2 Begrippen

1) Neutraliteit

In de strikte betekenis van het woord betekent neutraliteit onpartijdigheid, ook niet kerkelijk gekleurd.

Onpartijdigheid is de onmisbare houding tussen de controlerende instantie en de gecontroleerde instantie, die waarborgt dat het onderzoek van de controlerende instantie uitsluitend wordt beïnvloed door de tijdens het onderzoek bijeengebrachte data, overeenkomstig de geldende regelgeving en de gangbare beginselen in de praktijk. Onpartijdigheid steunt op het principe van de gelijkheid, dit wil zeggen dat er geen bevoordeling mag zijn van een partij tegenover een andere tijdens de gehele duur van het onderzoek (voorbereidende fase, tijdens het onderzoek en de verslaggeving).

Als we deze omschrijving omzetten naar het onderwijsveld dan kunnen we stellen dat de openbare neutrale school onpartijdig is ten aanzien van de ouders en de leerlingen, met andere woorden alle leerlingen worden behandeld op voet van gelijkheid binnen het domein van de levensbeschouwelijke opvattingen. Dit houdt in dat het lessenpakket de levensbeschouwelijke opvatting van iedere leerling moet eerbiedigen door de keuze tussen de levensbeschouwingen te waarborgen. Er mag geen reden bestaan van welke aard, schoolorganisatorisch, pedagogisch, didactisch, om leerlingen te beïnvloeden in hun levensbeschouwelijke keuze en de ene levens-beschouwing te bevoordelen ten opzichte van de andere. Een openbare neutrale school waarborgt de gelijke behandeling van alle leerlingen op basis van het principe van gelijkwaardigheid en eerbiedigt de levens-beschouwelijke opvattingen van alle leerlingen.

De gelijkheid speelt niet alleen binnen het domein van de levenbeschouwelijke vakken, maar speelt ook in de andere vakgebieden. De leraar als controlerende instantie waarborgt tijdens het lesgeven aan de leerling als gecontroleerde instantie dat het leerproces uitsluitend wordt beïnvloed door het voorgeschreven leerplan, het schoolwerkplan, het schoolreglement en de door de begeleidingsdiensten voorgeschreven schoolboeken. De controle van de resultaten en de evaluatie mag de ene leerling niet bevoordelen tegenover de andere leerling.

2) Openbare dienst

Openbare dienst betekent het verlenen van diensten voor iedereen. In de strikte zin van het woord levert enkel de overheid openbare diensten. Deze diensten zijn opgericht door de overheid en staan ten dienste van de burgers.
In het Schoolpact werd voorzien dat ook het vrije net openbare diensten verleent.

3 Criteria

Neutraliteit in het openbaar onderwijs moet voldoen aan een aantal criteria:

• Neutraliteit in het openbaar onderwijs beantwoordt aan de wettelijke regels van de openbaarheid.

• Neutraliteit in het openbaar onderwijs beantwoordt aan de principes van een democratische levensbeschouwing, waarin verdraagzaamheid, respect voor de vrije meningsuiting, vrijheid van godsdienst en sociaal engagement opgenomen zijn.

• Neutraliteit in het openbaar onderwijs is bruikbaar in de multiculturele samenleving en de maatschap-pelijke visie over diversiteit.

• Neutraliteit in het openbaar onderwijs wordt gedragen door de maatschappij.

• Neutraliteit in het openbaar onderwijs is vertaalbaar binnen elke openbare instelling.

4 Enkele principes die een rol spelen in de bepaling van het begrip ‘neutraliteit’

a) Neutraliteit is grondwettelijk vastgelegd

België is een democratische rechtstaat, waarin grondwettelijk het begrip ‘neutraliteit’ werd vastgelegd. Openbare besturen kunnen zich niet onttrekken aan het beginsel van de neutraliteit. Het onderwijs van de gemeenschap als openbaar bestuur kan zich niet onttrekken aan het beginsel van neutraliteit. Openbare besturen, inclusief het openbaar onderwijs, moet zich neutraal opstellen, met andere woorden de overheid is onpartijdig, niet gekleurd in zijn woord en daad.

b) Scheiding tussen staat en kerk

De scheiding tussen kerk en staat houdt de plicht in van onpartijdigheid van de overheid ten opzichte van de levensbeschouwingen en godsdienstige overtuigingen van de burgers. Dit houdt in dat de overheid elke levensbeschouwelijke en godsdienstige overtuiging op voet van gelijkheid moet behandelen, geen overtuiging kan bevoordelen ten koste van een andere en niet mag bevooroordeeld zijn. Hierdoor ontstaat een strikt respect voor de principes van gelijke behandeling en non-discriminatie. Alle burgers krijgen hierdoor het individuele recht op vrije meningsuiting en godsdienstige beleving. De burger kan slechts zijn recht uitoefenen als de overheid neutraal, onpartijdig is. Indien de overheid de neutraliteit niet waarborgt kan de burger zijn individueel recht niet uitoefenen.

Rechten zijn echter niet onbeperkt, maar worden ingeperkt door de goede zeden en de openbare orde. Vrijheden zijn dit evenmin. Elke vrijheid houdt op te bestaan als de uitoefening van deze vrijheid de vrijheid van een andere burger beperkt of belemmert. De neutraliteit met betrekking tot religieuze en filosofische overtuigingen impliceert een openheid en een praktijk van tolerantie, zowel vanuit de publieke en burgerlijke autoriteiten als door de individuen. Het schept het recht voor de burger om zijn overtuiging individueel of in groep te beleven, maar schept ook de plicht de gangbare wetten en de regels van de heersende moraliteit te respecteren en te volgen.

c) Vrijheid van godsdienst

Een gelijke behandeling van de burgers vergt een neutraliteit van de publieke overheden, die aldus de vrijheid van overtuiging alsook de godsdienstvrijheid garanderen. Deze verschillende overtuigingen behoren allen tot de private sfeer in die zin dat de publieke overheden op geen enkele manier mogen te kennen geven dat ze als publieke autoriteit deze of gene overtuiging, lidmaatschap of geloof aanhangen, bevoordelen of opleggen.

Individuen daarentegen hebben het recht hun levensvisie uit te dragen en hun voorkeur uit te spreken voor deze of gene levensbeschouwing. De publieke overheid dient zich bijgevolg op basis van de grondwettelijke principes neutraal te gedragen. Burgers die zich richten tot een openbare dienst moeten de garantie hebben dat ze een onpartijdige beoordeling krijgen van de zaken die ze voorleggen. Dit laatste stelt dat de openbare dienstverlening neutraal moet zijn en dat de ambtenaren gehouden zijn dit principe te respecteren in hun houding en handelwijze. Neutraliteit wordt uitgedrukt in het handelen en de houding (communicatie en kleding) van de ambtenaar, in de wijze waarop de ambtenaar de opdracht uitvoert en andersdenkenden behandelt. Ambtenaren respecteren de levensbeschouwingen in woord en daad, met andere woorden zij vellen in hun opdracht geen oordelen over levensbeschouwingen en tonen dit ook niet in hun gedrag, kleding inbegrepen.

d) Neutraliteit is een basiswaarde van de democratische rechtstaat

Het principe van de neutraliteit van het openbaar ambt, dus ook van het personeel in het openbaar onderwijs, wordt door iedereen aanvaard als basiswaarde van een democratische rechtsstaat. In het ‘Handvest interculturele dialoog’ (2005) wordt gesteld dat de burgers beschikken over de vrijheid van meningsuiting, van vergadering, van vereniging, van godsdienst. Ze dragen de verantwoordelijkheid er naar best vermogen gebruik van te maken. België is een pluralistisch land dat de verschillende religieuze, levensbeschouwelijke en politieke overtuigingen erkent die verzoenbaar zijn met de beginselen van de democratie en van de rechtsstaat. De levensbeschouwelijke en politieke minderheden worden beschermd door de Grondwet. De Staat is neutraal. Tot zover het Handvest. Neutraliteit van de Staat vormt één van de hoekstenen van ons democratisch bestel.

5 Begrenzing van de neutraliteit ten aanzien van de vrijheid van godsdienst

Ons maatschappijbeeld is gestoeld op solidariteit, samenwerking en samen leven. Deze elementen zijn primordiaal voor een maatschappijbeeld, dat welzijn van de burger, gelijke kansen en een multiculturele samenleving vooropstelt. Dit impliceert niet dat het individu geen eigen invulling mag en kan geven aan zijn bestaan, maar dit houdt wel in dat het individu samen met de anderen strijdt voor een hoger welvaartspeil en een beter welzijn voor alle ingezetenen. Het principe van de gelijke kansen dwingt de overheid een openbare dienstverlening te organiseren, waarin alle burgers gelijk worden behandeld. Met dit principe voor ogen is de overheid gehouden zich neutraal op te stellen. Het personeelslid van het openbaar onderwijs is in deze gehouden zich neutraal op te stellen en zijn eigen overtuiging naar de achtergrond te schuiven.

Wanneer een individuele burger, met zijn overtuiging, in overheidsdienst treedt, neemt hij een dubbele rol op zich: enerzijds is hij als individu een burger en anderzijds vertegenwoordigt hij de overheid naar andere burgers toe. Dit geldt eveneens voor een personeelslid van het openbaar onderwijs. Bij de indiensttreding zweert het personeelslid de wetten van het volk en het land na te leven. In het Gemeenschapsonderwijs tekent het personeel bij de indiensttreding zelfs een neutraliteitsverklaring. Vanuit dit gezichtspunt is het individu als personeelslid van het openbaar onderwijs gehouden zijn individuele invulling in de uitoefening van zijn ambt terzijde te schuiven en zich te houden aan de regels van de neutraliteit.

De Staat dient altijd gevrijwaard van alle godsdienstige invloeden, gezien de scheiding tussen Kerk en Staat.
Stricto senso houdt dit in dat een personeelslid van het openbaar onderwijs in zijn ambt geen enkel symbool mag dragen waaruit zijn levensbeschouwing blijkt, zijn opdracht niet mag worden beïnvloed door zijn levensbe-schouwing en geen uitspraken mag doen waaruit enige partijdigheid blijkt, met andere woorden hij mag de neutraliteit van de Staat niet in gevaar brengen.

In onze samenleving dragen vele ambtenaren, dus ook personeelsleden van het openbaar onderwijs, symbolen waaruit hun levensvisie blijkt. Waar ligt de grens? De neutraliteit wordt niet in gevaar gebracht zolang er geen discretionaire ruimte is, die zou kunnen opgevuld worden met godsdienstige motieven.

De grens situeert zich in het contact met de ouders en de leerling. Het criterium weegt de vrijheid van godsdienst en de vrijheid van meningsuiting af tegen neutraliteit, respect voor de ander. De inrichtende macht, in deze de gemeenschap, verbindt aan het ambt geen morele overtuigingen zodat elk personeelslid de vrijheid behoudt zijn overtuiging op passieve wijze te beleven binnen de uitoefening van zijn ambt. Het gevaar van aantasting van de neutraliteit situeert zich enkel in die zones waar er ruimte bestaat om levensbeschouwelijke en godsdienstige motieven aan te brengen. Wanneer handelingen in het openbaar onderwijs ouders en leerlingen raken, is het onaanvaardbaar dat levensbeschouwelijke en godsdienstige overwegingen hierin een rol spelen. De levensbeschouwing van het personeelslid in de openbare school wordt ondergeschikt aan de neutraliteit. Waar handelingen in het openbaar onderwijs geen ouders of leerlingen raken en het louter mechanische uitvoering van dienstverlening betreft wordt de neutraliteit niet in gevaar gebracht tenzij de passieve beleving van de levensbeschouwing een bedreiging vormt tussen werknemers binnen de school. Het activeren van de levensbeschouwing door symbolen, houdingen of handelingen kan binnen de school de neutraliteit aantasten.

Symbolen vormen een uiting van de zelfontplooiing van het individu. De ruimte waarin iedere mens zich kan ontwikkelen in zijn mens-zijn moet worden gevrijwaard. Zolang de levensbeschouwing van een personeelslid binnen het openbaar onderwijs geen invloed kan hebben op de ouder of de leerling, is voldaan aan de vereiste van neutraliteit, en mag bijgevolg de individuele vrijheid niet beperkt worden.

In het openbaar onderwijs moet echter ook binnen het lestijdenpakket de vrije keuze tussen levensbeschouwelijke opvattingen gewaarborgd worden. Binnen de lessen, die worden besteed aan levensbeschouwelijke vorming, mogen handelingen gesteld worden die kenmerkend zijn voor de levensbeschouwing. Het is evident dat in deze lessen levenbeschouwelijke motieven en symbolen mogen aangebracht worden. De school moet er over waken dat het personeel in optimale omstandigheden de opdracht kan uitvoeren. Leerlingen met verschillende levensbeschouwelijke opvattingen samen zetten tijdens de uitoefening van één levensbeschouwelijk vak tast de neutraliteit aan.

6 Praktische uitwerking in een openbare school

Als we het beginsel van de neutraliteit ten aanzien van de levensbeschouwingen toepassen op een officiële openbare school dan kunnen hieruit het volgende afleiden.

De naleving van het beginsel van de neutraliteit in het openbaar onderwijs door het personeel vormt een onaantastbaar principe. Het personeel van het openbaar onderwijs moet per definitie neutraal zijn. Dit impliceert dat het personeel van het openbaar onderwijs tijdens de opdracht zijn/haar persoonlijke godsdienstige, politieke, ideologische of levensbeschouwelijke overtuiging niet laat gelden tegenover leerlingen, ouders en collega’s, uitgezonderd tijdens de lessen levensbeschouwelijke vorming en gesprekken met de ouders in relatie tot de levensbeschouwelijke vakken. Enkel de leerkracht ‘levensbeschouwelijke vakken’ dient niet neutraal te zijn tijdens de uitoefening de lesopdracht. Buiten de lesopdracht eerbiedigt de leerkracht ‘levensbeschouwelijke vakken’ de neutraliteit.

Het personeel van het openbaar onderwijs is onpartijdig in het onderzoek van een dossier van een leerling of een ander personeelslid (bv evaluatieverslag of functioneringsgesprek van personeelslid met directie), in de beoorde-ling van een leerling (bv tijdens klassenraad, deliberatie) of een ander personeelslid (bv evaluatiegesprek met een personeelslid) en baseert zich op objectieve criteria. Het uiten van de persoonlijke godsdienstige, politieke, ideologische of levensbeschouwelijke mening in een onderzoek van een dossier of in een beoordeling beïnvloedt de neutraliteit.

De aanwezigheid van godsdienstige, politieke, ideologische of levensbeschouwelijke symbolen in de openbare school , het domein of de klas, ontkracht het neutrale karakter van de openbaar onderwijs. In de klassen levensbeschouwelijke vakken mogen symbolen aanwezig zijn tijdens de les. Indien andere vakken dan de levensbeschouwelijke vakken worden gegeven in de klassen ‘levensbeschouwelijke vakken, worden alle symbolen verwijderd bij het beëindigen van de les.

Stricto senso draagt het personeel van het openbaar onderwijs tijdens de uitoefening van de opdracht geen symbolen, die verwijzen naar de godsdienstige, politieke, ideologische of levensbeschouwelijke overtuiging van het personeelslid. Het niet-dragen van symbolen bevordert het beeld van onpartijdigheid, dus van neutraliteit. Het dragen van symbolen, die verwijzen naar de godsdienstige, politieke, ideologische of levensbeschouwelijke overtuiging van het personeelslid kan denigrerend zijn tegenover collega’s en leerlingen van een andere overtuiging. Wij merken echter op dat de scholen een gedoogbeleid voeren als de symbolen niet provoceren, de orde en de goed zeden niet verstoren.

Dit principe geldt eveneens tijdens de contacten met de ouders, met uitzondering van de leerkrachten ‘levensbeschouwelijke vakken’. In het openbare domein en in het contact met de ouders mag het personeel van het openbaar onderwijs zijn/haar discretionaire ruimte niet invullen met godsdienstige, politieke, ideologische of levensbeschouwelijke opvattingen. In rechtsreeks of onrechtstreeks contact met de ouders is elke inbreng van godsdienstige, politieke, ideologische of levensbeschouwelijke overtuiging van het personeel uitgesloten, met uitzondering van de leerkrachten ‘levensbeschouwelijke vakken’. Tijdens de oudercontacten, ingericht door de school, ontvangen de ‘leerkrachten levensbeschouwelijke vakken’ de ouders in een afzonderlijke klas, waar tijdens de duur van het oudercontact symbolen mogen worden aangebracht.
De neutraliteit wordt niet in gevaar gebracht als handelingen noch de leerlingen noch de ouders raken in hun overtuiging en het louter mechanische uitvoering van onderwijsdiensten betreft.

De Schoolraden of de Raden van Bestuur stellen zich neutraal op. De besluitvorming van deze raden mag niet beïnvloed worden door godsdienstige, politieke, ideologische of levensbeschouwelijke overtuiging van de leden van deze raden. De leden ondertekenen een neutraliteitsverklaring. De leden van de raden dragen tijdens de uitoefening van zijn/haar opdracht geen symbolen, die verwijzen naar de godsdienstige, politieke, ideologische of levensbeschouwelijke overtuiging, uiten geen verwijzingen naar de godsdienstige, politieke, ideologische of levensbeschouwelijke overtuiging waardoor de besluitvorming kan beïnvloed worden.

Willy Vermorgen